Vraag aan HvJ EU: Interpretatie van een reparatieclausule en het modelrecht
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 2016, C-397/16; IEF 16224; IEFBE 1915 (acacia) Modelrecht. Rechtsbeginselen. Vrij verkeer van goederen. Sluiten de beginselen van het vrije verkeer van goederen (…) de wettelijke interpretatie (die een reparatieclausule bevat die uitsluitend uit replica wielen die esthetisch identiek aan origineel wielen zijn), met het oog op de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel en het herstel van zijn oorspronkelijke vorm, uit? Indien de eerste vraag negatief beantwoord wordt, zijn de regels inzake exclusieve industriële rechten met betrekking tot geregistreerde ontwerpen dan in overeenstemming met de wensen van de klant? In het geval dat de tweede vraag ontkennend beantwoord wordt, welke stappen moet een fabrikant van replica wielen nemen om het vrije verkeer van de producten van het beoogde gebruik van reparatie van een complex product en het herstel van zijn oorspronkelijke vorm te verzekeren?
Verweersters Audi en de inmiddels failliete Pneusgarda hebben verzoekster Acacia gedagvaard wegens inbreuk op een aan verweerster toebehorend gemeenschapsmodel (lichtmetalen wielvelgen voor de Audi’s). Verzoekster wordt gesommeerd te stoppen met de invoer, productie of verkoop van replicavelgen of daarvoor reclame te maken. Bij de rechter in eerste aanleg wordt verweerster in het gelijk gesteld, waarna verzoekster (01-07-2015) in beroep gaat bij de verwijzende rechter. Zij stelt dat de door haar geproduceerde wielen vallen onder de definitie van het Reglement VN/ECE waarin onderscheid wordt gemaakt tussen wielen die de voertuigfabrikant monteert en die welke tijdens de levensduur van het voertuig (ter vervanging) worden geplaatst. Zij oppert vragen aan het HvJEU voor te leggen om na te gaan of het recht van de EU zich ertegen verzet dat de overgangsregeling met betrekking tot de “reparatieclausule” van artikel 110 van Vo. 6/2002 aldus wordt uitgelegd dat modellen van replicawielen vallen onder de categorie ‘onderdelen van een samengesteld voortbrengsel’.
Bij de verwijzende ITA rechter (Hof van Beroep Milaan) beroept verzoekster zich nogmaals op de reparatieclausule (zowel in de RL als in de Vo.) waarvoor zij aan alle voorwaarden heeft voldaan. Haar actie is erop gericht de auto zijn oorspronkelijke vorm terug te geven: het model velg is op esthetisch vlak complementair aan het ‘samengestelde’ voortbrengsel dat een auto is. Verweerster stelt dat de vorm van lichtmetalen velgen voor auto’s niet onveranderlijk vastligt ten opzichte van de gehele uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel omdat er keuze mogelijk is uit velgen die op verschillende automodellen kunnen worden geplaatst. Zij stelt dat de reparatieclausule een uitzondering is en een lex specialis is ten opzichte van de regel van bescherming van eigendomsrechten en dat zij dan ook niet zo ruim mag worden uitgelegd dat deze producten daaronder vallen.
De verwijzende rechter stelt vast dat in onderhavige zaak de bewijslast dat de replicavelg op esthetisch vlak al dan niet complementair is aan de auto, op verzoekster dan wel verweerster zal rusten naar gelang dat de overgangsbepaling die voorziet in de reparatieclausule moet worden beschouwd als een norm die een uitzondering bevat op de bescherming van de industriële eigendom of integendeel als de uitdrukking van het algemene beginsel van vrije mededinging op de markt. Voor zover hij weet heeft het HvJEU nog geen uitspraak gedaan over uitleg van artikel 110 van Vo. 6/2002. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
via Minbuza:
1. Staan a) de beginselen van het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten op de interne markt; b) het beginsel van de doeltreffendheid van de Europese mededingingsregels en van de liberalisering van de interne markt; c) het beginsel van de nuttige werking en het beginsel van de uniforme toepassing van het Europees recht in de Europese Unie, en d) secundair Unierecht zoals richtlijn 98/71, met name artikel 14 ervan, artikel 1 van verordening nr. 461/2010 en reglement nr. 124 van de VN/ECE, in de weg aan een uitlegging van artikel 110 van verordening nr. 6/2002, die de reparatieclausule bevat, in die zin dat een replicavelg, waarvan het uiterlijk volledig overeenstemt met de origineel gemonteerde velg, die op basis van reglement nr. 124 van de VN/ECE is goedgekeurd, niet valt onder het begrip onderdeel van een samengesteld voortbrengsel (de auto) dat bedoeld is om dat voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijk terug te geven?
2. Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, staan dan de regels inzake industriële eigendomsrechten op ingeschreven modellen, na afweging van de in de eerste vraag bedoelde belangen, in de weg aan de toepassing van de reparatieclausule met betrekking tot replica complementaire producten die door de klant vrij kunnen worden gekozen, op grond dat de reparatieclausule restrictief moet worden uitgelegd en dat er slechts gebruik van kan worden gemaakt voor reserveonderdelen waarvan de vorm gebonden is aan het product, dat wil zeggen voor onderdelen waarvan de vorm aldus is vastgesteld dat hij in wezen onveranderlijk is ten opzichte van het uiterlijk van het samengestelde voortbrengsel, met uitsluiting van andere onderdelen die worden geacht uitwisselbaar te zijn en die vrij naargelang de smaak van de klant kunnen worden gemonteerd?
III. Bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag, welke maatregelen dient een producent van replicavelgen dan te nemen ter verzekering van het legitieme verkeer van producten die tot doel hebben het samengestelde voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijk terug te geven?
Via gov.uk:
Case: C-397/16
The Corte d’appello di Milano, Sezione Prima Civile, Specializzata in materia di impresa (Civil Court, Milan, First Civil Division, Specialised Section for Business Law) refers the following questions to the Court of Justice of the European Union for a preliminary ruling:
1 Do (a) the principles of the free movement of goods and of the freedom to provide services within the internal market, (b) the principle of the effectiveness of EU competition law and of the liberalisation of the internal market, (c) the principles of effet utile and of the uniform application within the European Union of EU law and (d) the provisions of secondary EU law, such as Directive 98/71, and in particular Article 14 thereof, Article 1 of Regulation No 461/2010 and UNECE Regulation No. 124, preclude an interpretation of Article 110 of Regulation No 6/2002, which contains the repair clause, that excludes replica wheels that are aesthetically identical to original equipment wheels and have been approved on the basis of UNECE Regulation No. 124 from the definition of a ‘component part of a complex product’ (that complex product being a motor vehicle) for the purposes of the repair of that complex product and the restoration of its original appearance?
2 In the event that the first question is answered in the negative, do the rules on exclusive industrial rights in respect of registered designs, regard being had to the balancing of the interests referred to in the first question, preclude the application of the repair clause to replica complementary products that may be selected freely by the customer, on the basis that the repair clause is to be interpreted restrictively and may be relied upon only with respect to spare parts that come in one particular form only, that is to say, component parts the form of which has been determined in practically immutable fashion with respect to the external appearance of the complex product, to the exclusion of component parts that may be regarded as interchangeable and that may be applied freely, in accordance with the customer wishes?
3 In the event that the second question is answered in the negative, what steps must a manufacturer of replica wheels take in order to ensure the free movement of products the intended use of which is the repair of a complex product and the restoration of its original appearance?