2 jun 2016
Vragen aan HvJ EU over autovelgen die als vervangingsonderdelen ter reparatie dienen
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 2 juni 2016; IEF 16281; IEFbe 1941; C-435/16 (Acacia tegen Porsche) Verzoeksters (d’Amato is bestuurder van Acacia) vervaardigen velgen voor personenauto’s, waaronder imitaties van ingeschreven gemeenschapsmodellen van verweerster Porsche. Op de velgen staan de kenmerken van verzoekster. Zij biedt de velgen in DUI aan via haar website waarbij zij erop wijst dat het om vervangende wielen gaat die volledig compatibel zijn met de aangegeven voertuigen en uitsluitend bestemd om ze te repareren en weer hun oorspronkelijke uiterlijke kenmerken te geven. Verweerster stelt inbreuk op haar gemeenschapsmodellen. Verzoeksters zijn in eerste instantie veroordeeld maar gaan in beroep, dat eveneens wordt verworpen. De zaak ligt nu voor in Revision bij de verwijzende rechter. Verzoeksters volharden in hun stelling dat het om vervangingsonderdelen gaat die dienen ter reparatie van beschadigde voertuigen en daarom krachtens artikel 110 van Vo. 6/2002 niet vielen onder de bescherming van de litigieuze modellen. Zie ook de andere twee recente Acacia-zaken C-397/16 [IEF 16224] en –zijdelings- C-433/16 BMW [IEF 16280]
De verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) oordeelt dat de uitkomst van het geschil afhangt van de mogelijkheid of verzoeksters zich kunnen beroepen op de beschermingshindernis van artikel 110.1 van Vo. 6/2002. Volgens dit artikel bestaat er geen bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat in de zin van artikel 19.1 van de Vo. gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven. Aangezien er met betrekking tot de uitlegging van deze bepaling onbeantwoorde vragen zijn ziet hij zich genoodzaakt het HvJEU de volgende vragen voor te leggen:
1) Is de toepassing van de beschermingshindernis in de zin van artikel 110, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 beperkt tot vormgebonden delen, dat wil zeggen, delen waarvan de vorm op grond van de uiterlijke kenmerken van het voortbrengsel in zijn geheel in beginsel onveranderlijk vaststaat en dus niet, zoals bijvoorbeeld mogelijk bij velgen voor motorvoertuigen, vrij door de klant kan worden gekozen?
2) Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord:
Is de toepassing van de beschermingshindernis in de zin van artikel 110, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 enkel beperkt tot het aanbieden van voortbrengselen met een vormgeving die identiek is, dus ook qua kleur en afmetingen, aan de originele voortbrengselen?3) Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord:
Werkt de beschermingshindernis in de zin van artikel 110, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 alleen in het voordeel van de aanbieder van een voortbrengsel dat in beginsel inbreuk maakt op het litigieuze model als die aanbieder objectief waarborgt dat zijn voortbrengsel uitsluitend voor reparaties en niet ook voor andere doeleinden, zoals het opwaarderen of individualiseren van het voortbrengsel in zijn geheel kan worden aangeschaft?4) Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord:
Welke maatregelen moet de aanbieder van een in beginsel op het litigieuze model inbreuk makend voortbrengsel treffen, om objectief te waarborgen dat zijn voortbrengsel uitsluitend verkrijgbaar is voor reparaties en niet ook nog voor andere doeleinden, zoals de opwaardering of individualisering van het voortbrengsel in zijn geheel? Volstaat het
a) dat de aanbieder er in de verkoopbrochure op wijst dat het product alleen wordt verkocht voor reparaties om het voortbrengsel in zijn geheel weer zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken te geven, of
b) is het nodig dat de aanbieder alleen bereid is te leveren onder voorwaarde dat de afnemers (zowel handelaars als consumenten) schriftelijk verklaren het aangeboden voortbrengsel alleen voor reparaties te zullen gebruiken?