Gepubliceerd op vrijdag 25 mei 2018
IEF 17722
HvJ EU ||
6 mrt 2018
HvJ EU 6 mrt 2018, IEF 17722; (CVVP), https://delex.nl/artikelen/vragen-gesteld-aan-hvj-eu-over-de-oogst-van-geplante-planten-nog-voordat-er-kwekersrecht-is-verleend

Vragen gesteld aan HvJ EU over de oogst van geplante planten nog voordat er kwekersrecht is verleend

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 6 maart 2018, IEF 17722; IEFbe 2584; zaak C-176/18 (CVVP) Kwekersrecht. Nadorcott Protection is houder van een plantenras, Nadorcott genoemd. Verzoekster (Club de Variedades Vegetales Protegidas) heeft de opdracht gekregen om rechtsvorderingen in te stellen tegen verweerder (Martínez Sanchís) wegens schending van deze rechten. Verweerder is eigenaar van twee percelen, waarop hij in de lente van 2005 en 2006 respectievelijk 351 en 998 planten van het Nadorcott-ras heeft geplant. Verweerder had deze planten in 2005 gekocht in een kwekerij, nadat het kwekersrecht voor het plantenras was aangevraagd, maar voordat de verlening ervan rechtskracht had gekregen.

Nadorcott Protection had het kwekersrecht aangevraagd bij het Communautair Bureau voor plantenrassen, wat op 22.02.1996 werd bekendgemaakt. Het kwekersrecht voor dit ras is weliswaar op 04.10.2004 verleend, maar vanwege de schorsende werking van het beroep dat hiertegen was ingesteld, heeft deze verlening pas rechtskracht gekregen bij de publicatie van de verwerping van het beroep op 15.02.2006. De door verzoekster ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op de rechten die zij ontleent aan de aanvraag voor en de registratie van het Nadorcott-plantenras bij het Communautair Bureau. Deze exclusieve rechten komen tot uiting in een ius prohibendi en in een reeks rechtsvorderingen in geval van een inbreuk. Tegelijkertijd heeft de houder of de licentiehouder ervan vanaf de bekendmaking van de registratieaanvraag tot de verlening van het kwekersrecht ook het recht om een passende vergoeding te eisen van iedereen die “een handeling verricht die hem na die tijd uit hoofde van het communautaire kwekersrecht verboden zou zijn”.

Verzoekster vorderde de vaststelling van de inbreuk en ook de beëindiging van de handelingen, waaronder het in de handel brengen van de vruchten die waren verkregen. Verder vorderde zij schadevergoeding voor de inbreukmakende handelingen. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen op grond van verjaring. In hoger beroep verklaarde de rechter in tweede aanleg dat de vordering niet verjaard was, maar wees de vordering af op grond dat verzoekster niet over een vorderingsrecht beschikt tegen verweerder, die de planten – vóór 2005 – had gekocht van de kwekerij, die in de zin van artikel 85 van de Código de Comercio (Spaans wetboek van koophandel) een voor het publiek toegankelijke vestiging is.

De verwijzende rechter heeft twijfels over de uitlegging van artikel 13 van verordening 2100/97. Welke gedragingen vallen met betrekking tot het ‘oogstmateriaal’ alleen onder de cascadebeschermingsregeling van artikel 13(3), waarvoor twee vereisten moeten zijn vervuld: 1) dat het oogstmateriaal werd verkregen door het ongeoorloofde gebruik van componenten van het beschermde ras en 2) dat de houder geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen. Hij vraagt zich af of het daarbij gaat om de gedragingen die worden verricht nadat de oogst is verkregen, dan wel of het ook die van het oogsten zelf (vruchten plukken) en de conditioneringswerken met betrekking tot de bomen betreft. En voor zover wordt aangenomen dat in die omstandigheden (aankoop en aanplanting vóór de verlening van het kwekersrecht voor het plantenras) de activiteit van de landbouwer die bestaat in het oogsten van de vruchten van de bomen alleen onder de cascadebeschermingsregeling valt als bedoeld in artikel 13(3) van verordening 2100/94, vraagt de verwijzende rechter af of het om te voldoen aan de eerste voorwaarde vereist is dat de planten zijn gekocht nadat het communautaire kwekersrecht aan de houder is verleend, dan wel of het volstaat dat hij op dat ogenblik de voorlopige bescherming genoot, aangezien de planten werden gekocht in het tijdvak tussen de bekendmaking van de aanvraag en het ogenblik waarop de verlening van het kwekersrecht voor het plantenras uitwerking kreeg.

1. Indien de landbouwer een aantal planten van een plantenras heeft gekocht van een plantenkwekerij (vestiging van een derde) en deze heeft geplant voordat de verlening van het kwekersrecht voor dat ras uitwerking had, moet dan voor de toepassing van het ius prohibendi van artikel 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 2100/94 op de latere activiteit van de landbouwer – die bestaat in het binnenhalen van de opeenvolgende oogsten van de bomen – worden voldaan aan de vereisten van lid 3 van dat artikel, aangezien het oogstmateriaal betreft? Of moet deze oogstactiviteit worden beschouwd als het voortbrengen of vermenigvuldigen van het ras – dat leidt tot het „oogstmateriaal” – dat door de houder van het kwekersrecht voor het plantenras kan worden verboden zonder dat moet zijn voldaan aan de vereisten van lid 3?

2. Is een uitlegging volgens welke de cascadebeschermingsregeling betrekking heeft op alle in lid 2 vermelde gedragingen die het „oogstmateriaal” betreffen, met inbegrip van het oogsten zelf, dan wel alleen op gedragingen die zijn verricht nadat dat oogstmateriaal is voortgebracht, zoals het opslaan of het in de handel brengen ervan, verenigbaar met artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94?

3. Wanneer de cascaderegeling tot uitbreiding van de bescherming op grond van artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 wordt toegepast op „oogstmateriaal”, is dan voor de vervulling van de eerste voorwaarde vereist dat de planten zijn gekocht nadat het communautaire kwekersrecht voor het plantenras aan de houder is verleend of volstaat het dat hij op dat ogenblik voorlopige bescherming genoot, aangezien de planten werden gekocht in het tijdvak tussen de bekendmaking van de aanvraag en het ogenblik waarop de verlening van het kwekersrecht voor het plantenras uitwerking kreeg?