Vrije parallelhandel met gedecodeerde flessen
Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba e.a. 30 september 2011, LJN BW4835 (Diageo Brands tegen Sririam c.s.)
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats St. Maarten, 9 februari 2010, AR 258_2008 (Diageo Brands c.s. tegen Sriram c.s.)
Uitspraken mede ingezonden door Marius Römer, Römer & partners.
Rechtspraak.nl: Betreft geschil over parallelhandel. Betreft afweging van belang van het ongemoeid laten van identificatiecodes tegen het belang van geïntimeerde bij een vrije parallelhandel met gedecodeerde flessen. Hof oordeelt dat belang van appellant gering is en bevestigt vonnis waarvan beroep.
In citaten:
4.8 Het Hof wijst erop dat de in artikel 23 lid 8 Mlv verankerde uitputtingsregel niet ge-frustreerd kan worden door aanbrenging van coderingen op producten, in die zin dat reeds de wijziging van het product als gevolg van verwijdering, afplakking of het anders-zins onleesbaar maken van die coderingen en/of ompakking als merkinbreuk moet wor-den aangemerkt (vgl. GHvJNAA 28 oktober 2005, AR 131/03 – H 84/05, Dior vs. Prakash, rov. 2.6).
4.9 Wat betreft de fysieke veranderingen die de flessen en hun verpakking hebben onder-gaan door het verwijderen van de codes, welke veranderingen Diageo heeft aangetoond met de overlegde processen-verbaal en afbeeldingen en met de ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep getoonde producten, is het Hof met het GEA van oordeel dat deze zeer gering zijn en geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken van Diageo, ook niet indien wordt uitgegaan, zoals het Hof in navolging van par-tijen zal doen, van een luxe imago van die merken. De uiterlijke veranderingen van de flessen zijn niet zodanig dat daardoor verwarring bij de consument kan ontstaan omtrent de herkomst daarvan.
4.10 Anders dan het GEA acht het Hof aannemelijk geworden dat de codes (mede) zijn aangebracht om een “recall” te vergemakkelijken en om “counterfeit” te kunnen herken-nen en opsporen. Dat zijn, in tegenstelling tot de bestrijding van parallelhandel, legitieme belangen, evenals de daarmee samenhangende wens van Diageo haar productaansprake-lijkheid te beperken. De stelling van Diageo dat de codes tevens zijn aangebracht om te voldoen aan het wettelijke voorschrift van artikel 5 lid 1 sub i jo. 22 lid 1 van het Lands-besluit etikettering van levensmiddelen acht het Hof in zoverre ongegrond, dat gesteld noch gebleken is dat Diageo zich wat betreft Sint Maarten bezighoudt met “verhande-ling” van de flessen als bedoeld in het Landsbesluit, zodat niet kan worden aangenomen dat het betreffende voorschrift Diageo enige verplichting oplegt. Voorts kan de strekking van deze bepalingen uit het landsbesluit niet zijn om Diageo of derden een wapen te ver-schaffen tegen parallelimport, nu een hogere regeling (artikel 23 lid 8 Mlv) juist ervan uitgaat dat deze het algemeen belang dient.
4.11 De omstandigheid dat aangenomen wordt dat de codes door Diageo (mede) zijn aangebracht ter verwezenlijking van legitieme doeleinden brengt nog niet met zich, zoals Diageo met verwijzing naar HvJ EG 11 november 1997, NJ 1999, 216, Loendersloot vs. Ballantine heeft bepleit, dat Diageo zich tegen het verhandelen van flessen zon-der code kan verzetten. Gelet op de sterke afhankelijkheid van Sint Maarten van import en toerisme en gelet op het belang dat ook volgens de wetsgeschiedenis bij de Mlv moet worden gehecht aan vrije parallelhandel, is het Hof met het GEA van oordeel dat op dit punt concordantie van rechtspraak moet wijken voor het door de wetgever voor Sint Maarten beoogde systeem van vrije parallelimport, met de daarmee gepaard gaande (ver-onderstelde) gunstige effecten op prijzen en economie. Het Hof verwijst in dit verband naar het vergelijkbaar oordeel in zijn vonnissen van 25 augustus 2000, TAR-Justicia 2002, nr. 2, p. 138, Leela & Sons vs. Caribbean Duty Free Cigar Distributers en van 17 april 2007, TAR-Justicia 2007, nr. 4, p. 258, Bacardi vs. King Hong.