10 mei 2023
Vrijheid auteur bij schrijven boek over overleden dochter
Rb. Amsterdam 10 mei 2023, IEF 21974; ECLI:NL:RBAMS:2023:8768 (Eiser tegen gedaagde). Eiser had de wens een boek te laten schrijven over het leven van haar dochter die in 2019 kwam te overlijden. Dientengevolge hebben eiser en gedaagde in 2021 een overeenkomst gesloten waarin gedaagde de opdracht krijgt het boek te schrijven. Nadat gedaagde een manuscript van ongeveer 100 pagina’s had toegestuurd, was eiser erg teleurgesteld in het resultaat en stelde zij dat sprake was van tekortkoming in de nakoming. Ze gaat over tot ontbinding van de overeenkomst. Gedaagde stelt dat het handelen van eiser onredelijk is en er al teveel overleg was geweest om nu nog te ontbinden. Hij vordert betaling van de factuur.
Bij de mondelinge behandeling verklaart eiser dat zij niet bekend was met het schrijfwerk/de schrijfstijl van gedaagde. De rechtbank is van oordeel dat dit ertoe leidt dat zij hierdoor ook geen redelijke verwachtingen kon hebben, waaraan volgens eiser niet was voldaan. Daarnaast vloeit uit de overeenkomst voort dat de auteur grote vrijheid heeft om het beschikbare materiaal te ordenen en te presenteren. De vordering om voor recht te verklaren dat eiser de overeenkomst heeft ontbonden, zal worden afgewezen. Omdat partijen niet verder willen samenwerken, zal de overeenkomst opgezegd moeten worden aan de hand van artikel 7:411 BW. De rechtbank acht het redelijk dat eiser in dat verband vergoeding verschuldigd is aan eiser ter hoogte van de helft van het totaalbedrag van € 40.000, ofwel € 20.00.
4.4. [eiser] heeft bij de mondelinge behandeling van de zaak het volgende verklaard:
“U vraagt mij of ik voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een boek van [gedaagde] had gelezen. Nee dat had ik niet. Hij was mij aangeraden door mevrouw [naam 2].”
Dat betekent dat [eiser] zich niet aan de hand van eerder werk van [gedaagde] een voorstelling heeft gemaakt van de schrijfstijl die zij zou kunnen verwachten en op dit punt vooraf ook geen wensen kenbaar heeft kunnen maken.
Daar komt bij dat de overeenkomst in artikel 2 aan de auteur een grote vrijheid geeft om het beschikbare materiaal te ordenen en te presenteren. De verwijten op het gebied van taalgebruik en structuur stuiten reeds hierop af.Dat neemt niet weg dat [gedaagde] na de oplevering van de eerste hoofdstukken verwacht had mogen worden dat hij in zekere mate met de wensen van [eiser] op dit gebied rekening zou houden. Dat vereist echter dat het werk in beginsel wordt aanvaard en kan worden ‘bijgevijld’. [eiser] heeft het werk echter afgewezen en uit haar houding bleek dat een verdere samenwerking niet mogelijk was, zodat die weg niet begaanbaar was.
4.5. Een deel van de verwijten betreft het onvoldoende of onjuist verwerken van het beschikbare materiaal. Deze verwijten zijn echter ook onterecht. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij veel tijd heeft gestoken in het rangschikken van al het door [eiser] aan hem ter beschikking gestelde materiaal, dat hij op het punt was aanbeland dat hij een structuur had en op basis daarvan een boek zou kunnen schrijven. Dat is niet gemotiveerd betwist. Daarmee heeft hij in beginsel voldaan aan wat in artikel 3 van de overeenkomst is bepaald. [gedaagde] heeft betwist dat sprake is van onjuistheden in het manuscript en aangevoerd dat hij enkel heeft opgeschreven wat [eiser] hem heeft verteld. Hier heeft [eiser] niets tegenin gebracht. Overwogen wordt dat zelfs als sprake was van onjuistheden, een en ander zo nodig nog zou kunnen worden aangepast. Wat er lag was immers niet meer dan een opzet van de eerste tien hoofdstukken van het boek. Dat dit inhoudelijk anders was dan wat [eiser] had verwacht, maakt niet dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen.