29 nov 2016
Uitspraak ingezonden door Otto Volgenant, Boekx.
Webboek 'Dossier Pretium' niet onrechtmatig
Vzr. Rechtbank Den Haag 29 november 2016, IEF 16410; ECLI:NL:RBDHA:2016:14423 (Pretium tegen Peter Olsthoorn) Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. Pretium is aanbieder van telecommunicatie. Een journalist heeft op Reporters Online en Blendle een artikel gepubliceerd "Inleiding Dossier Pretium: perverse prikkels en machteloos toezien", waarin een dagelijks "webboek" wordt aangekondigd. Pretium vordert verbod op de publicaties. Alle vorderingen afgewezen, de vrijheid van meningsuiting prevaleert. Het ontbreken van een (kritische) uitgever kan weliswaar leiden tot een bedenkelijk niveau van publicaties, maar dat enkele gegeven maakt de publicaties nog niet onrechtmatig. Vorderingen worden afgewezen.
4.6. Zoals gedaagden terecht hebben opgemerkt, zijn de vorderingen van [eis2] te ruim geformuleerd om te worden toegewezen. Het gevorderde algehele publicatieverbod zou immers neerkomen op censuur; een niet toegestane inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. [eis2] heeft ter zitting evenwel toegelicht dat zijn vorderingen betrekking hebben op de artikelen over hem die reeds zijn gepubliceerd en op de voorgenomen publicaties waarvan de tekst is overgelegd. Van de voorzieningenrechter kan evenwel niet worden verwacht dat hij de overgelegde producties in hun geheel beoordeelt op mogelijke onrechtmatigheden. Het ligt op de weg van [eis2] om specifiek aan te geven op welke concrete punten die publicaties onrechtmatig zijn en om welke redenen. Voor zover [eis2] in het algemeen klaagt over de toon van de publicaties, kan dat dan ook niet tot toewijzing van (een deel van) de vordering leiden. De voorzieningenrechter zal zich beperken tot een beoordeling van de in de dagvaarding en pleitnota door [eis2] geciteerde passages uit de publicaties die volgens hem misleidend en/of onnodig grievend zijn.
4.7. De voorzieningenrechter acht de passages uit het eerste artikel, zoals geciteerd onder 2.6, niet misleidend en/of onnodig grievend. Uit de bewoordingen onder het kopje “Klemmende vragen” volgt immers onmiskenbaar dat de opmerkingen onderzoeksvragen/hypotheses zijn die [ged1] zichzelf stelt/voorlegt in de beginfase van zijn onderzoek. Dat hij daarbij scherp is in de uitersten die hij schetst is kenmerkend voor dergelijke onderzoeksvragen. Anders dan [eis2] kennelijk meent, geeft [ged1] hiermee (nog) geen oordeel over [eis2] . De zin over het mislukken van de carrière van [eis2] op hoog niveau geeft wel een persoonlijke mening van [ged1] weer, maar deze acht de voorzieningenrechter niet ontoelaatbar. Het deel van de zin dat noemt dat [eis2] “oorlog voert” met Pretium verwijst kennelijk naar de omstandigheid dat Pretium talrijke rechtszaken heeft gevoerd en berust dus op een feitelijk gegeven.
4.10. Partijen twisten voorts over de toelaatbaarheid van de passage uit het tweede artikel, zoals geciteerd onder 2.7., waarin [eis2] wordt vergeleken met bepaalde wereldleiders. Gelet op de overheersende opvatting in onze samenleving dat deze personen een verwerpelijke reputatie hebben, staat vast dat deze vergelijking een beledigend en krenkend karakter heeft en dus afbreuk doet aan de eer en goede naam van [eis2] . [ged1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij in de bedoelde passage enkel uitlegt waarom hij deze vergelijkingen niet (bij de uitlatingen van de anonieme bronnen) publiceert. Ook deze – in de woorden van [ged1] – “persoonlijke verantwoording over zijn afwegingen bij zijn journalistieke onderzoek” maakt echter deel uit van de publicaties. In een publicatie uitleggen om welke redenen je een specifiek omschreven bewering níet publiceert, is niet mogelijk. Partijen twisten in dit kader ook over de vraag of [eis2] als een publiek figuur moet worden beschouwd. Publieke figuren dienen zich volgens vaste jurisprudentie immers meer te laten welgevallen dan niet-publieke figuren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eis2] niet als publiek figuur in de zin van die jurisprudentie moet worden beschouwd. Eén enkel optreden in een televisieprogramma leidt immers nog niet tot die conclusie. Andere redenen waarom [eis2] als publiek figuur moet worden beschouwd, zijn gesteld noch gebleken. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat [eis2] , als directeur van een grote onderneming die in opspraak is geraakt, zich meer moet laten welgevallen dan de gemiddelde Nederlander. Uit de gewraakte passage wordt voorts duidelijk dat [ged1] zelf niet de vergelijking maakt tussen [eis2] en de voormalige wereldleiders en dat hij die vergelijking zelfs afkeurt. Hij noemt die vergelijking immers “ongepast en zinloos”. Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter de bedoelde passage niet onrechtmatig jegens [eis2] .