Weet Abraham nog wel waar hij zijn Dijon-Mosterd haalt?
Met dank aan Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD en SDu Uitgevers.
- Waarom de boer uit Napels wel Dijon Mosterd mag maken maar geen kaas die Hollandse Goudse mag heten…-
Inleiding
De Europese Commissie houdt zich momenteel bezig met een hervorming van de communautaire regelgeving inzake bescherming van herkomstaanduidingen . De huidige verordening bevat een kwaliteitsregeling voor landbouwproducten die een speciale positie verschaft aan beschermenswaardige aanduidingen: de beschermde geografische aanduidingen (“BGA”) en de beschermde oorsprongsbenamingen (“BOB”). In deze bijdrage ga ik in op de bestaande regelgeving en de praktische gang van zaken om tot een bescherming te komen.
Kwaliteit en herkomst
Consumenten hechten steeds meer waarde aan kwaliteit van hun voedingsmiddelen. Onder het publiek bestaat een verlangen naar specifieke producten waarvan de oorsprong vaststaat. Het merkrecht speelt hierin een belangrijke rol. De meest wezenlijke functie van het merk is immers de herkomstfunctie. Het teken stelt het publiek in staat om de waar te koppelen aan een producent. Nauw verbonden met deze herkomstfunctie is de kwaliteitsgarantiefunctie. Maar hoe zit het met de bescherming van herkomstaanduidingen die niet verwijzen naar een specifieke producent maar naar een bepaalde regio?
Dijon-Mosterd, Parmaham, Noord Hollandse Edammerkaas, Champagne, Weesper Moppen, Parmezaanse Kaas, Bulgaarse yoghurt, Bayerisches Bier. Stuk voor stuk verwijzen ze naar een streek of een bepaalde plaats. Slechts zelden worden deze herkomstaanduidingen door het merkenrecht beschermd. Veelal zullen de tekens als onvoldoende onderscheidend niet worden ingeschreven in de merkenregisters.
Bescherming geografische oorsprong
Toch kan ook de geografische oorsprong – naast de ‘commerciële’ oorsprong – (voor zowel de producent als de consument) een relevante waarde vertegenwoordigen. Het is immers goed denkbaar dat de consument de voorkeur geeft aan ham uit Parma, boven, op zichzelf vergelijkbare, ham uit Dresden. Deze gedachte werd gedeeld door de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die middels het opstellen van het TRIPs Verdrag de noodzaak erkende van bescherming van geografische herkomst. In art. 22 lid 1 van het TRIPs Verdrag worden geografische aanduidingen gedefinieerd als “aanduidingen die aangeven dat waren hun oorsprong hebben op het grondgebied van een Lid, of een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de waren wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong”.
De lidstaten dienen ervoor zorg te dragen dat belanghebbenden in staat zijn te beletten dat door een derde een daad van oneerlijke mededinging wordt verricht. De bepalingen uit het TRIPs Verdrag zijn bepalingen van minimumharmonisatie. Een verdergaande bescherming door wetgeving in de lidstaten is geoorloofd. Verordening 510/2006 biedt een dergelijke verdergaande bescherming voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen in de EU.
Verordening 510/2006
Onder deze verordening wordt bescherming geboden aan geografische herkomstaanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen voor menselijke consumptie. De verordening bevat een kwaliteitsregeling voor landbouwproducten die een speciale positie verschaft aan beschermenswaardige aanduidingen: de beschermde geografische aanduidingen (“BGA”) en de beschermde oorsprongsbenamingen (“BOB”).
De ratio achter de totstandkoming van deze verordening is dat een communautaire benadering noodzakelijk is om aan producenten van producten met een ‘waardevolle’ herkomst, een eerlijke mededingingspositie toe te kennen en bovendien aan consumenten een geloofwaardiger product voor te schotelen. Een succesvolle BOB of BGA kan een aanzienlijke (commerciële) waarde weerspiegelen. Deze bescherming is nodig nu de BOB’s en BGA’s door hun wijze van vervaardiging (vaak ter plaatse) en het gebruik van hoogstaande ingrediënten, veelal een hoge kostprijs kennen, althans een kostprijs die hoger ligt dan voor soortgelijke producten waarvan de productie, verwerking of bereiding wordt uitbesteed aan goedkopere bronnen.
Door middel van registratie wordt de marktpositie van de ‘oorsprong’ op communautair niveau beschermd tegen misbruik van geografische benamingen door producenten die niet in het geografische gebied gevestigd zijn.
BGA en BOB
Voor de aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen geldt uiteraard dat deze slechts voor bescherming op grond van verordening 510/2006 in aanmerking komen wanneer er een verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische oorsprong ervan.
De eis van verbondenheid tussen geografische oorsprong en (kwalitatieve) kenmerken van het product brengt met zich dat geen bescherming kan worden verkregen voor aanduidingen die zijn verworden tot soortnaam. Immers, door verwatering als gevolg van het gebruik van de aanduiding in beschrijvende zin, verliest het zijn onderscheidende kracht en zijn deze aanduidingen niet langer in staat te verwijzen naar de herkomst. De overeenstemming met het merkrecht op dit punt is duidelijk waarneembaar. Ook op grond van de merkenrechtelijke regelgeving kan immers slechts bescherming worden verkregen indien een benaming in staat is de herkomst van een product aan te duiden.
Artikel 3 van de verordening sluit bescherming voor soortnamen uit. Welke namen als soortnaam dienen te worden aangemerkt is overigens bijzonder arbitrair.
Onder andere het product ‘feta’ werd oorspronkelijk als soortnaam aangemerkt. Iets vergelijkbaars overkwam de Gouda Kaas. Initieel werd geoordeeld dat de naam niet meer kon dienen als verwijzing naar de geografische oorsprong. Het gebruik van de term was ten tijde van de aanvrage reeds te wijd verspreid en was derhalve een soortnaam. Tegenwoordig is Gouda Kaas geregistreerd als BGA, voor zover de naam Holland onderdeel uitmaakt van de aanduiding . Wel wordt als soortnaam aangemerkt de Dijon mosterd. Ook indien de productie, verwerking en bereiding van mosterd volledig in Italië plaatsvindt, kan de mosterd als Dijon mosterd op de markt worden gebracht.
De meeste verbondenheid met de geografische herkomst heeft de BOB. Voor de als BOB gekwalificeerde producten geldt dat deze worden geproduceerd, verwerkt en bereid in het geografische gebied waarnaar zij verwijst. De kwaliteit of andere kenmerken moeten hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat.
Dit in tegenstelling tot de BGA waar voldoende is dat een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product aan de geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie en/of verwerking en/of bereiding in het geografische gebied plaats heeft.
Eerder gaf ik al aan dat de Verordening een uitwerking is van de basis in de vorm van het TRIPs Verdrag. Op het eerste gezicht lijken de bepalingen van de verordening overeen te stemmen met de bescherming die door het TRIPs-Verdrag wordt geboden. Echter, bij nader inzien is de beschermingsomvang van het TRIPs-Verdrag ruimer. Allereerst stelt de Verordening de eis dat de productie en/of verwerking en/of bereiding van het product op bedoeld grondgebied dient plaats te vinden. Het TRIPs zwijgt hierover. Daarnaast heeft de bepaling uit het TRIPs-Verdrag betrekking op alle waren, en niet slechts op landbouwproducten en levensmiddelen, zoals dat wel in de Verordening het geval is.
Registratie
In de verordening is gekozen voor een registratiesysteem. Onlangs is in de Gemeenschap de duizendste benaming geregistreerd (overigens zijn slechts negen benamingen daarvan afkomstig uit Nederland). De meeste registraties hebben betrekking op de bescherming van herkomstaanduidingen van kazen,groenten, fruit en granen.
Uitsluitend ‘groeperingen’ zijn gerechtigd om een aanvraag tot registratie van een BGA of BOB in te dienen. Een groepering is een organisatie van bij hetzelfde landbouwproduct of levensmiddel betrokken producenten of verwerkers. De term groepering is overigens enigszins misleidend nu de aanvraag onder omstandigheden ook door een enkele natuurlijke of rechtspersoon persoon kan worden ingediend (art. 16, sub c, Verordening).
Stap 1 – Aanvraag bij lidstaat
De aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waarin het gebied zich bevindt (artikel 5 Vo). Aan deze bevoegde autoriteit wordt een productdossier toegezonden waarin onder andere de naam van het landbouwproduct, de grondstoffen, het betreffende geografische gebied en de werkwijze voor het verkrijgen van het product nauwkeurig wordt omschreven. Daarnaast dient ook het verband tussen de kwaliteit van het product en de geografische oorsprong met bewijsmiddelen onderbouwd te worden.
Wanneer bij de lidstaat een aanvraag wordt ingediend zal deze zelfstandig beoordelen of de aanvraag voor toewijzing in aanmerking komt. In het geval van Nederland zal de beoordeling gemaakt worden door de Adviescommissie Geografische aanduidingen, Oorsprongsbenamingen en Specificiteitcertificering (AGOS), een commissie die op verzoek van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is ingesteld.
De Adviescommissie AGOS is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Productschappen, de FNLI en het CBL .
Voorts voorziet de lidstaat in een bezwaarprocedure. Gedurende een redelijke periode wordt een ieder met een rechtmatig belang (natuurlijk- dan wel rechtspersoon) de mogelijkheid geboden bezwaar tegen de aanvraag aan te tekenen.
Stap 2 – Aanvraag bij Commissie
Wanneer geen bezwaar wordt aangetekend of indien het Ministerie de aangetekende bezwaren ongegrond acht, geeft de Lidstaat haar fiat aan bescherming van de benaming. Het gunstige besluit wordt publiek gemaakt. De bescherming die wordt verkregen is echter slechts een voorlopige. Toestemming van de lidstaat waarop de geografische locatie zich bevindt is slechts de eerste stap. Vervolgens dient de Europese Commissie haar goedkeuring te verlenen.
De Commissie zal zelfstandig onderzoek verrichten naar de geoorloofdheid van de verzochte bescherming. Dit onderzoek zal in de regel niet langer dan twaalf maanden in beslag nemen.
Na goedkeuring door de Commissie wordt ook hier een bezwaarmogelijkheid opengesteld. Bezwaar staat gedurende zes maanden na bekendmaking van het productdossier in het Publicatieblad van de Europese Unie open voor lidstaten en derde landen.
Bezwaarschriften zijn slechts ontvankelijk indien het bezwaar aantoont dat geen sprake is van een kwaliteit die aan een geografische oorsprong kan worden toegeschreven, de gezochte bescherming dient te worden aangemerkt als een soortnaam of de registratie schade toebrengt aan een bestaande identieke naam of handelsmerk of aan bestaande producten die ten minste vijf jaren legaal op de markt zijn geweest.
Indien een bezwaar ontvankelijk is in de zin van artikel 7 lid 3 van de Verordening, verzoekt de Commissie de belanghebbende om met elkaar in overleg te treden teneinde een akkoord te bereiken. Wanneer het akkoord inhoudt dat de eerder verstrekte gegevens slechts zeer minimaal of op ondergeschikte punten zijn aangepast, zal de Commissie tot registratie overgaan. Indien de wijzigingen van meer ‘ingrijpende’ aard zijn, zal de Commissie opnieuw tot onderzoek overgaan, en de procedure vanaf dat punt overdoen/vervolgen.
Al met al neem de procedure van aanvrage tot registratie gemiddeld een jaar of drie à vier in beslag.
Oorsprong buiten de Gemeenschap
De aanvraag hoeft overigens niet uit de Gemeenschap afkomstig te zijn. Op basis van de verordening kunnen ook groeperingen uit derde landen bescherming verkrijgen voor geografische oorsprongsbenamingen of herkomstaanduidingen van buiten de Gemeenschap.
Het heeft er alle schijn van dat van deze mogelijkheid tot op heden echter slechts zeer summierlijk gebruik wordt gemaakt. Thans zijn slechts drie BGA’s van buiten de Gemeenschap geregistreerd (twee afkomstig uit China en één uit Colombia) en tot nu toe ook drie BOB’s (China).
De registratieaanvraag met betrekking tot geografische gebieden in derde landen dient te worden ingediend rechtstreeks of via de autoriteiten van het betrokken derde landen bij de Commissie.
Voor de aanvragen afkomstig uit derde landen geldt dat slechts een beoordeling plaatsvindt door de Commissie. Het lijkt daarmee dat de procedure voor landen van buiten de EU eenvoudiger is. Voorwaarde voor ontvankelijkheid van de aanvrage is echter wel dat de geografische benaming in het land van oorsprong bescherming geniet. Op welke wijze deze bescherming is verkregen wordt door de Verordening niet bepaald. Het is derhalve goed denkbaar dat het toetsingskader ten aanzien van communautaire aanvragen afwijkt van het toetsingskader voor benamingen uit derde landen. De interne toetsing in de derde landen is weinig inzichtelijk.
Voorgenomen hervorming
Het huidige kader ten aanzien van de regels omtrent de verkrijging van bescherming voor herkomstaanduidingen is geschetst. Het huidige systeem functioneert doch kent een gebrek aan efficiëntie. De regelgeving is weinig inzichtelijk nu het is verspreid over verschillende bronnen en belanghebbende veelal worden geconfronteerd met ingewikkelde procedures. In dit kader is door de Europese Commissie op 10 december 2011 het ‘Quality Package’ gepubliceerd; een voorstel voor hervorming van de Verordening. Beoogd wordt om middels deze renovatie de kwaliteit en meerwaarde van de Europese producten en de consumentenvoorlichting te bevorderen.
Bij de lancering van de ‘Quality Package’ sprak de heer Cioloş, de Roemeense Eurocommissaris voor Landbouw, de volgende woorden die de kern raken van de noodzaak van wetgeving op het gebied van bescherming van herkomstaanduidingen: “The strength of European agricultural production lies in its diversity, in the know-how of farmers, and in the soil and territories of production” en “Farmers, who are under pressure from the economic downturn, concentration of retailer bargaining power, and global competition, need the tools to better communicate about their products to consumers.”
Het voorstel strekt onder andere tot versnelling van de verkrijgingprocedure en tevens tot het samenvoegen van de Verordening met de andere Verordening die kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten bevat;: Verordening 509/2006 . Samenvoeging van deze Verordeningen zal leiden tot een grotere samenhang tussen de desbetreffende beleidsmaatregelen, en uiteindelijk tot een sterkere en dynamischer agrovoedingsmiddelensector.
EU vs. derde landen
Het voorstel van de Commissie heeft echter inmiddels ook tot de nodige bezwaren geleid.
Zo zou de nieuwe tekst in onvoldoende mate bijdragen aan erkenning van de kwaliteit van de Europese producten en het Europese productiemodel op de markten van derde landen naast erkenning binnen de interne markt. Dit bezwaar is niet nieuw, ook onder de huidige regelgeving is erkenning buiten de Gemeenschap een aspect dat geen aandacht heeft verkregen. Mijns inziens overigens niet onbegrijpelijk nu deze taak bij uitstek in het gebied van de WTO ligt. De Europese Commissie kan immers nog zo duidelijk vastleggen dat de beschermde aanduidingen erkenning dienen te krijgen buiten de Gemeenschap, maar wanneer deze derde landen hier geen gehoor aan geven heeft Europa geen troef in handen om deze externe bescherming te bewerkstelligen. Onder de huidige bepalingen dient sprake te zijn van rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik van de benaming in de handel. Daar waar buiten het bereik van de Verordening wordt getreden dient momenteel teruggegrepen te worden op het TRIPs Verdrag.
Om de erkenning voor de kwaliteit van de Europese producten en het Europese productiemodel op de markten van derde landen te vergroten is het raadzaam om ook buiten het territoir van de Gemeenschap het nut van de regeling onder de aandacht te brengen. Wanneer derde landen het belang van de regeling inzien, en zich realiseren dat de Verordening ook voor landen buiten de Gemeenschap van meerwaarde kan zijn, zal ook de acceptatie en erkenning in omvang toenemen.
Verwatering van de verbondenheid
Naast dit algemene bezwaar zijn wijzigingen voorgesteld ten aanzien van de definities van BOB en BGA. Deze wijziging ziet met name op het aspect van verbondenheid tussen het product en zijn geografische oorsprong. Waar de huidige tekst een onderscheid maakt tussen de drie fases productie, verwerking en bereiding, spreekt het voorstel slechts van het onduidelijke onderscheid tussen de gehele productieproces en een productiefase. Een onderscheid dat doet denken aan de vrij brede definiëring in het TRIPs-Verdrag. Immers, ook daar wordt niet gespecificeerd in welke ‘mate’ het product waarvoor bescherming wordt ingeroepen, haar oorsprong moet hebben op het grondgebied waaraan bepaalde kwaliteiten of kenmerken kunnen worden toegeschreven.
Deze onduidelijkheid, waarbij afstand wordt genomen van de in de Verordening afgebakende productiefasen, zou ertoe kunnen leiden dat eenvoudiger bescherming kan worden verkregen (in het bijzonder voor BGA’s waarbij de verdeling van het productieproces in verschillende productiefasen van belang is) maar tegelijkertijd ook dat het lastiger wordt om handhavend op te treden tegen partijen die claimen te voldoen aan de vereisten voor bescherming doordat een productiefase in het productieproces ‘bij de oorsprong’ wordt uitgevoerd.
Er lijkt in zijn algemeenheid aansluiting te zijn gezocht bij de door het TRIPs gevormde basis. Dit vermoeden wordt bevestigd door één van de overwegingen die ten grondslag ligt aan de Quality Package: “The definitions of designations of origin and geographical indications are more closely aligned to international usage.”
De concretisering van de verbondenheid tussen de herkomst van het product en de kwaliteit hiervan, zoals dit door de Verordening is vormgegeven, komt door deze wending mijns inziens op de tocht te staan. Het inpakken van een ham in de Ardenne kan bij wijze van spreken op die manier al voldoende zijn om de ham als Ardennerham aan te duiden. De bezwaren zijn dan ook begrijpelijk. Vermoedelijk zullen nog de nodige woorden worden vuilgemaakt aan de voorgenomen hervorming.
Over de auteur
mr. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, is advocaat bij AKD Advocaten & Notarissen, originele pdf met voetnoten uit WAAR&WET.