24 dec 2019
Uitspraak ingezonden door Syb Terpstra, Hans Bousie, bureau Brandeis en Paul Kreijger, Visser Schaap & Kreijger.
Zowel Martin Garrix als Spinnin en MAS gelijk
Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2019, IEF 18905; ECLI:NL:GHARL:2019:11117 (Spinnin en MAS tegen geïntimeerde) Auteursrecht. Geïntimeerde is onder de naam Martin Garrix een wereldberoemde deejay. Spinnin houdt zich bezig met het vermarkten van muziek van deejays. MAS houdt zich onder meer bezig met het boeken en managen van personen en diensten in de entertainmentbranche. Geïntimeerde wilde een samenwerking met Spinning en MAS. Naar aanleiding daarvan zijn conceptovereenkomsten besproken en is een overeenkomst gesloten. Een paar jaar later vernietigt geïntimeerde de overeenkomsten met Spinning en MAS. In deze zaak gaat het om of geïntimeerde de overeenkomsten met Spinning op grond van dwaling heeft mogen vernietigen en of geïntimeerde moet worden aangemerkt als producent van de fonogrammen. Het beroep op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden is afgewezen. Ook kan niet worden gezegd dat management en platenmaatschappij in hun verplichtingen tegenover deejay toerekenbaar tekortgeschoten zijn. Geïntimeerde wordt wel aangemerkt als producent.
7.22. Het hof is van oordeel dat in het licht van de door Spinnin c.s. genoemde omstandigheden niet kan worden volgehouden dat [geïntimeerde] in dwaling verkeerde met betrekking tot de rol van MAS in relatie tot Spinnin, ook niet indien [B] zou hebben gezegd, zoals [de vader van geïntimeerde] tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard, dat Spinnin en MAS professioneel genoeg waren om beide contracten van elkaar te scheiden. Spinnin c.s. hebben genoegzaam aangetoond dat [geïntimeerde] en [de vader van geïntimeerde] bekend waren met de strekking van hun voorstel ("alle eieren in één mandje") en op grond van het advies van de juriste van Universal wisten dat van MAS niet kon worden verwacht dat zij met Spinnin zou onderhandelen over de voorwaarden van de productieovereenkomst. Dat [de vader van geïntimeerde] dit ook niet verwachtte, blijkt uit zijn e-mail aan [B] van 23 juli 2013. Op grond van die e-mail kan bovendien niet worden volgehouden dat [de vader van geïntimeerde] en [geïntimeerde] in de veronderstelling verkeerden dat MAS namens [geïntimeerde] kritische vragen aan Spinnin zou stellen over de wijze waarop Spinnin de productieovereenkomst uitvoerde, zoals [geïntimeerde] ten onrechte aanvoert. [de vader van geïntimeerde] gaf immers aan dat dit op zijn weg lag.
7.37. De conclusie is dat niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomsten in 2012 en 2013 heeft gedwaald. De daarop betrekking hebbende grieven I tot en met VI slagen. Bij een verdere bespreking van grief VII bestaat geen belang.
7.78. Het hof kan daarover kort zijn. In de overeenkomst van 1 december 2015 hebben partijen in de artikelen 16 en 17 afspraken gemaakt over hoe zij zullen omgaan met het fonogrammenproducentenrecht en met name met het incasseren van de daaraan verbonden vergoedingen na 1 januari 2023, indien in een bodemprocedure onherroepelijk komst vast te staan dat [geïntimeerde] fonogrammenproducent is van de door hem vervaardigde geluidsbanden en opnamen als genoemd in bijlage 1 bij deze overeenkomst. Daarmee staat vast dat [geïntimeerde] een belang had en heeft bij de gevorderde verklaring voor recht voor zover het de tracks betreft die in bijlage 1 van de overeenkomsten staan genoemd.
7.85. De conclusie dat [geïntimeerde] als fonogrammenproducent moet worden aangemerkt, heeft verder geen gevolgen voor de geldigheid van de in 2013 gesloten overeenkomsten.