31 jan 2024
Uitspraak ingezonden door Jesper Vrielink, NautaDutilh.
1019h toegepast in executiegeschil n.a.v. Duits octrooivonnis
Vzr. Rb. Zeeland-West-Brabant 31 januari 2024, IEF 21873; C/02/416220 (B. tegen Arctos) B. en zijn toenmalige onderneming zijn in maart 2018 in een bodemprocedure tegen Arctos in Duitsland veroordeeld wegens octrooi inbreuk. B. is veroordeeld om de proceskosten van Actos te betalen. Dit proceskostenvonnis is vertaald naar het Nederlands en gewaarmerkt als Europese Executoriale Titel (hierna: EET). B. heeft echter niet betaald, waarop er door een deurwaarder uit hoofde van het proceskostenvonnis en de EET beslag werd gelegd op de auto van B. B. is van mening dat het executoriaal beslag moet worden opgeheven danwel dat de executie van het vonnis moet worden geschorst.
Hiervoor voert B. drie argumenten aan. Ten eerste zou de executoriale titel niet bestaan of niet aan de wettelijke eisen voldoen. Ten tweede zou het vonnis van maart 2018 op een juridische en feitelijke misslag berusten, nu Arctos de inbreuk op de IE-rechten van B. niet heeft aangetoond. Ten derde zou Arctos misbruik maken van het recht door dit vonnis te executeren. Arctos voert aan dat zij gerechtig is het vonnis te executeren, aangezien deze als EET gewaarmerkt is. In reconventie voert Arctos aan dat B. na jaren sinds de betekenis van het vonnis nog altijd niet de vordering die ziet op de proceskosten is nagekomen. Dit lijkt inmiddels ook niet meer haalbaar, gezien de financiële situatie van B. Arctos zou dus ook hierom belang hebben bij afgifte van de auto door B.
De rechtbank beoordeelt eerst de argumenten van B. Deze slagen allen niet. Er bestaat een executoriale titel die aan de wettelijke eisen voldoen. De voorzieningenrechter stelt dat er niet is gebleken van enig argument dat voorzetting van de executie onredelijk maakt. De vorderingen in conventie worden afgewezen. B. is gehouden om de auto aan de deurwaarder af te staan. Nu B. hier niet aan voldaan heeft, zijn de vorderingen in reconventie toewijsbaar. Arctos heeft een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit executiegeschil een uitvloeisel is van een geschil met betrekking tot een inbreuk op octrooirecht, maar hanteert het maximale indicatietarief van 10.000 euro. Actos heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom dit bedrag voor het kort geding onvoldoende toereikend zou zijn.
5.13. B wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. Arctos heeft een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd. Met Arctos is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit executiegeschil een uitvloeisel is van een geschil met betrekking tot een inbreuk op octrooirecht. Arctos heeft ter onderbouwing van haar proceskosten als productie A9 een overzicht overgelegd, waaruit blijkt dat de totale advocaatkosten € 19.288,00 bedragen, waarvan een bedrag van € 12.025,05 betrekking heeft op de conventie en een bedrag van € 7.262,50 op de reconventie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechter de taak heeft ambtshalve te beslissen over de toewijsbaarheid van de proceskosten en de hoogte daarvan (1-IR 4 december 2015, ECLI:NL:2015:3477. Door de advocaat van Arctos is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het onderhavige kort geding voor B een “evident kansloze zaak” is. Daarom is -zonder nadere toelichting, die ontbreekt- niet duidelijk waarom voor Arctos twee advocaten op de mondelinge behandeling zijn verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling is door de voorzieningenrechter daar nog uitdrukkelijk naar gevraagd maar ook toen is daarover hierover geen duidelijkheid verschaft. Om de redelijkheid en de evenredigheid van de gemaakte proceskosten te kunnen beoordelen hanteren de rechtbanken de zogeheten “Indicatietarieven in Octrooizaken” (versie rechtbank Den Haag van 1 september 2020). Hieruit blijkt dat het indicatietarief voor een eenvoudig kort geding maximaal € 10.000,00 bedraagt. Arctos heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom dit bedrag voor dit geding onvoldoende toereikend zou zijn. Daarom hanteert de voorzieningenrechter dit maximale indicatietarief van € 10.000.00.