15 mrt 2016
Aegom maakt inbreuk op merkenrecht Aegon
Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 maart 2016, IEF 15778; ECLI:NL:RBROT:2016:1953 (Aegon/Aegom)
Merkenrecht. Artikel 2.20 lid 1 sub c. Eiseres is een internationaal opererende financiële dienstverlener op het gebied van verzekeringen, pensioenen, sparen etc., en is Benelux-merkrechthebbende van haar merk. Gedaagde levert diensten op het gebied van beveiliging, trainingen, uitzending van flexwerkers en reiniging. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat met de naam van gedaagde afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van eiseres. Vanwege de auditieve en visuele gelijkenis is aannemelijk dat een consument enig verband legt tussen eiseres en gedaagde.
4.6 Naar voorlopig oordeel is de vordering van [eiseres] toewijsbaar op de grondslag van voormeld artikel 1 sub c. [gedaagde] levert diensten en waren die niet soortgelijk zijn aan de merken van [eiseres] . Er is voldaan aan het vereiste van overeenstemming op auditief, visueel en begripsmatig gebied. Met name op het auditieve vlak is in dit geval de gelijkenis zeer groot. In feite zijn de beide namen niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden wanneer zij worden uitgesproken. Ook in visueel opzicht is sprake van een sterke mate van gelijkenis, nu de beide namen slechts verschillen in het aantal ‘poten’ van de laatste letter. Voorts is van belang dat [eiseres] een bekend merk is en dit is ook erkend door [gedaagde] . De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat met de naam [gedaagde] afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk [eiseres] . [eiseres] is een fantasienaam en dus geen woord dat is ontleend aan de (destijds, bij oprichting van [eiseres] ) bestaande woordenschat. Gevolg hiervan is dat iets wat lijkt op het woord [eiseres] al snel afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen. Het toestaan van namen die er - auditief en visueel - sterk op lijken, maakt het gevaar van verwatering groot. Vanwege deze auditieve en visuele gelijkenis is alleszins aannemelijk dat een consument enig verband legt tussen [eiseres] en [gedaagde] , althans associatief denkt dat beide iets met elkaar te maken hebben. Voorts is van belang dat het bij [gedaagde] gaat om een beveiligingsbedrijf. Terecht heeft [eiseres] betoogd (pleitnota sub 25) dat, gelet op de aard van een dergelijk bedrijf, niet ondenkbaar is dat zich ten aanzien van [gedaagde] incidenten kunnen voordoen die afbreuk doen aan de reputatie van [eiseres] als verzekeringsbedrijf.