14 okt 2020
Uitspraak ingezonden door Maurits Westerik, Coupry.
AstraZeneca aansprakelijk voor hoge prijs geneesmiddel
Rechtbank Den Haag 14 oktober 2020, IEF 1940, LS&R 1869; ECLI:NL:RBDHA:2020:10160 (Menzis tegen AstraZeneca) Via Rechtspraak.nl. Het farmaceutisch bedrijf AstraZeneca heeft door de opbrengsten uit de verkoop van haar geneesmiddel Seroquel® ten onrechte winst gemaakt ten koste van zorgverzekeraar Menzis. Het gaat om tabletten Seroquel® in een vertraagde afgifte variant, waarbij het medicijn geleidelijk aan het lichaam wordt afgegeven. Door met een achteraf ongeldig bevonden octrooi concurrenten van de markt te weren, heeft AstraZeneca een exclusieve positie op de Nederlandse markt gehouden. Daardoor was het medicijn alleen beschikbaar voor een (relatief) hoge prijs. Menzis vergoedde deze hoge prijs aan haar verzekerden. Deze uitspraak betekent dat AstraZeneca ten koste van Menzis is verrijkt en daarom een nog nader te bepalen bedrag aan schade aan Menzis moet vergoeden.
4.25.
De omstandigheid dat meer of andere partijen naast Menzis c.s. AstraZeneca c.s. zouden kunnen aanspreken voor de gevolgen van het ten uitvoer leggen van het achteraf onjuist gebleken kort geding vonnis met verbod tot inbreuk op het Nederlandse deel van het XR-octrooi, zoals AstraZeneca c.s. stelt, staat ook niet in de weg aan toewijzing van de vorderingen van Menzis c.s. AstraZeneca c.s. wijst daarbij op het bezwaar dat dan ‘de hele wereld zou kunnen gaan claimen voor hetzelfde handelen’, wat volgens AstraZeneca c.s. in strijd zou komen met de ratio van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht, i.e. het in overeenstemming brengen van de feitelijke situatie met de situatie die zich zou hebben voorgedaan indien het onrechtmatig handelen niet had plaatsgevonden. Menzis c.s. heeft haar vordering echter zo opgebouwd dat die – bij een juiste berekening – aan die gedachte tegemoet komt. Menzis c.s. heeft immers het verschil berekend tussen de hogere prijzen die zij vanwege de marktexclusiviteit van het product Seroquel® XR heeft moeten vergoeden en de lagere prijzen die zij had kunnen vergoeden als de markt vrij was geweest en zij preferentiebeleid had kunnen voeren. AstraZeneca c.s. heeft ook niet gesteld dat toewijzing van het daaruit voortvloeiende bedrag ertoe zou leiden dat zij meer moet afdragen dan het bedrag waarvoor zij door de marktexclusiviteit (ten opzichte van Menzis c.s.) is verrijkt. Voor zover AstraZeneca c.s. erop doelt dat zij niet alleen aan Menzis c.s. maar ook aan andere gelaedeerden, zoals bijvoorbeeld Sandoz, schade zou moeten uitkeren, faalt dit betoog. AstraZeneca c.s. had immers concreet als verweer kunnen voeren dat als gevolg van schade betaald aan derden er bedragen in mindering zouden moeten worden gebracht omdat zij in zoverre niet is verrijkt (binnen de grenzen van artikel 6:212 BW). Dat verweer heeft zij evenwel niet gevoerd.4.26.
AstraZeneca c.s. voert nog aan dat Menzis c.s. niet het nodige heeft gedaan om haar schade te beperken. Zij had volgens AstraZeneca c.s. haar erop dienen te wijzen dat zij schade zou lijden zonder generieken op de markt en haar moeten vragen generieken op de markt toe te staan. Daargelaten de vraag of hiertoe enige verplichting op Menzis c.s. zou rusten, is er geen enkele reden om aan te nemen dat een dergelijk verzoek er in dit geval toe zou hebben geleid dat AstraZeneca c.s. haar marktexclusiviteit zou hebben opgegeven. Daarvoor kan alleen al worden verwezen naar de brieven en verzoeken van Sandoz, die voor AstraZeneca c.s. ook geen reden zijn geweest generieken met hun quetiapine XR tot de markt toe te laten, maar juist aan de basis hebben gestaan van het handhaven van het XR-octrooi. Dat een verzoek van Menzis c.s. wel tot toetreding van generieken op de markt zou hebben geleid, blijkt uit niets en is ook volstrekt onaannemelijk. Zoals hiervoor in r.o. 4.24 is overwogen was voor AstraZeneca c.s. bovendien zonder meer te voorzien dat het een zorgverzekeraar als Menzis c.s. zou zijn die uiteindelijk de te hoge prijs van het geneesmiddel diende te vergoeden.4.27.
Dit leidt er alles bij elkaar toe dat geen grond bestaat voor het oordeel dat vergoeding van de door Menzis c.s. gevorderde schade, bestaande uit afdracht van het door AstraZeneca c.s. ten koste van (de verzekerden van) Menzis c.s. genoten voordeel, niet redelijk is.