Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Universiteit Leiden en Visser Schaap & Kreijger.
Auteursrechtdebat - Dirk Visser: Ceci n‘est pas un droit absolut
Doorgeefcolumn. Een auteur heeft het recht zich te verzetten tegen elke wijziging van zijn werk, ‘tenzij deze wijziging van zodanige aard is, dat het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid’. Hij heeft echter altijd ‘het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid’. Deze rechten liggen vast in artikel 25 lid 1 sub c en d Auteurswet en worden ook wel aangeduid als het ‘droit au respect’.
In 2004 besliste de Hoge Raad dat volledige afbraak van een gebouw in beginsel geen aantasting is van het werk. De eigenaar van het gebouw moet bij de sloop echter wel zorgvuldig te werk gaan, anders kan er sprake zijn van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW.
De afgelopen tijd werd er geprocedeerd over een ingrijpende verbouwing van het museum Naturalis. De Haagse rechtbank oordeelde dat er sprake was van een aantasting en legde de verbouwing stil.
Vijfentwintig jaar geleden betoogde Antoon Quaedvlieg in zijn oratie dat het droit au respect geen absoluut recht is, maar een zorgvuldigheidsnorm (ov. 4.24). De Haagse rechtbank wekte de indruk dat het droit au respect geen zorgvuldigheidsnorm is, maar een absoluut recht. Maar schijn bedriegt.
De rechtbank beschrijft de belangrijke auteursrechtelijk beschermde trekken van het gebouw als ‘individueel herkenbare en door transparante tussenruimtes aan elkaar gekoppelde afzonderlijke volumes, waardoor doorkijkjes en zwerfzones zijn gecreëerd, waarin het verschil tussen licht en donker een belangrijke rol speelt, met de mogelijkheid om andere combinaties van ruimtes te maken, en met een entree op een rond bordes dat in elk geval fungeert als overzichtspunt op verschillende ruimtes’ (ov. 4.14)
Die doorkijkjes en zwerfzones verdwijnen omdat, kort gezegd, dit deel van museum kantoor- en opslagruimte wordt.
‘Met de plannen van Naturalis om de drie tentoonstellings- en laboratoriumkwadranten (dus niet de depottoren en ook niet de bibliotheek) door de tussenruimtes heen, van gevel tot gevel, te voorzien van meerdere door pilaren ondersteunde verdiepingsvloeren, verdwijnen voornoemde kenmerken van het ontwerp van [eiser] van het interieur van het Naturalisgebouw. De kwadranten zullen bij gebreke van doorkijkjes en het bestaan van enkel gelijkvloerse verdiepingen van binnen niet meer individueel herkenbaar zijn, zwerfzones verworden tot raamloze gangen, het verschil tussen licht en donker speelt geen essentiële rol meer, de mogelijkheid om andere combinaties van de ruimtes te maken vervalt en er bestaat geen entree met overzicht meer. Het ontwerp met een ruimtelijk karakter maakt zodoende plaats voor een voornamelijk besloten en gevuld geheel’ (ov. 4.16).
‘Nu de voorgenomen verbouwing van het interieur van het Naturalisgebouw met zich brengt dat het ontwerp daarvan in de kern wordt geraakt, omdat een belangrijke auteursrechtelijke trek van het ontwerp van [de architect] komt te vervallen, vormt deze verandering naar het oordeel van de rechtbank een wezenlijke aantasting van het werk’ (ov. 4.18).
En dan is er volgens de rechtbank geen ruimte voor een belangenafweging (ov. 4.23).
Wel had er sprake kunnen zijn van misbruik van bevoegdheid door de architect als bedoeld in artikel 3:13 lid 2 BW, maar daar had Naturalis volgens de rechtbank geen beroep op gedaan.
‘Ook het beroep op het Handvest [van de grondrechten van de EU] kan Naturalis niet baten’, volgens de rechtbank (ov. 4.29). Het morele recht van de auteur is immers een bij wet voorziene beperking die ‘een legitiem doel van algemeen belang nastreeft, te weten de bescherming van de persoonlijkheidsrechten van de maker van een werk tegen ingrijpende wijzigingen van zijn werk met mogelijk reputatieschade tot gevolg, ook indien die wijzigingen door de eigenaar van het werk worden aangebracht’ (ov. 4.30).
Gesteld noch gebleken is ‘dat Naturalis bij het uitoefenen van haar eigendomsrechten met betrekking tot het Naturalisgebouw – ook indien de gebruiksfunctie en de beperkte houdbaarheid van het als museum ontworpen Naturalisgebouw en de noodzaak tot herinrichting van het Naturalisgebouw in aanmerking worden genomen – geen alternatieven voorhanden heeft gehad die te verenigen zouden zijn (geweest) met het persoonlijkheidsrecht van [de architect]’. (ov. 4.31).
Geen ruimte voor een belangenafweging dus? En geen zorgvuldigheidsnorm? Echt wel!
De rechtbank heeft met, dan wel voorafgaand aan, zijn ‘machtswoord’ c.q. waardeoordeel dat in casu sprake is van een aantasting ‘welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker’ de afweging van belangen al gemaakt.
Als hij een andere afweging had gemaakt had hij bijvoorbeeld geoordeeld dat, in aanmerking nemende ‘de gebruiksfunctie en de beperkte houdbaarheid van het als museum ontworpen Naturalisgebouw en de noodzaak tot herinrichting van het Naturalisgebouw’ er (slechts) sprake is van een ‘wijziging’ die ‘van zodanige aard is, dat het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid’.
Tussen de regels door zegt de rechtbank dit zelf ook:
‘Indien [naar het oordeel van de rechtbank] een geval onmiskenbaar wel thuishoort in de toets van artikel 25 lid 1, aanhef en onder d Aw, omdat [volgens de rechtbank] sprake is van een misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, zoals in het onderhavige geval, is de afweging van belangen [door de rechtbank] al gemaakt en wint het belang van de architect [naar het oordeel van de rechtbank] het in beginsel van het belang van de maker indien aan de nadere voorwaarde van aantasting van de eer of de naam is voldaan [hetgeen in casu volgens de rechtbank het geval is]’ (ov. 4.27). (curs. toegevoegd).
Als de rechtbank Naturalis had willen laten winnen had hij dat op de boven omschreven wijze kunnen doen. Of hij had kunnen oordelen dat de architect onder de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid maakt. Of hij had kunnen beslissen dat de vrijheid van ondernemerschap of het recht van eigendom van Naturalis wel in de kern werden geraakt en dat die grondrechten in casu wél prevaleerden.
Quaedvlieg heeft gelijk: het droit au respect is een zorgvuldigheidsnorm en bij de toepassing ervan vindt altijd een belangenafweging plaats. Kennelijk heeft Naturalis de rechtbank niet kunnen overtuigen dat zij zorgvuldig te werk is gegaan (1). En dus weegt haar recht dan minder zwaar dan dat van de architect. Daar moet Naturalis (en vermoedelijk de belastingbetaler) voor bloeden voor € 1,5 miljoen (2).
Joost Poort [IEF 16696] vindt dat ‘dat is waar het mis gaat’: “Door in de schikking een prijskaartje van anderhalf miljoen te hangen aan de abstracte persoonlijkheidsrechten haalt de architect niet alleen de geloofwaardigheid van zijn principiële opstelling onderuit, maar raken economische rechten en persoonlijkheidsrechten met elkaar verknoopt”.
Maar wat had die architect dan moeten doen? De sloop was al begonnen. Hij krijgt een schadevergoeding voor de schending van zijn morele recht. Dat gebeurt altijd in het recht, vooral als herstel in de oorspronkelijke toestand geen reële optie (meer) is. En kennelijk had Naturalis er geen vertrouwen in dat zij in een turbo-spoedappel de verbouwstop opgeheven zou kunnen krijgen.
Joost Poort vroeg mij of de uitoefening van persoonlijkheidsrechten in het auteursrecht zich niet zou moeten beperken tot de eis de naam van de auteur te vermelden of juist te schrappen. Dat geloof ik niet. Ik vind dat het droit au respect als zorgvuldigheidsnorm en als kapstok voor een belangenafweging moet blijven bestaan. Als iedereen weet dat een bepaald kunstwerk van een bepaalde maker is, volstaat het schrappen van de naam niet om te voorkomen dat een aantasting ervan ‘nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid’. Maar het is een zorgvuldigheidsnorm, met alle relativeringen die in Quaedvliegs prachtige oratie te lezen zijn.
Dirk Visser, Universiteit Leiden
1. O.v. 2.9 van het kort geding vonnis d.d. 7 maart 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:2739) zou de indruk kunnen wekken dat de attitude van de directeur van Naturalis jegens de architect in de ogen van de Rechtbank misschien enigszins aan zorgvuldigheid te wensen overliet: “Op 1 juni 2015 hebben [eiser] en de heer [Z] , algemeen directeur van Naturalis, over het onderhavige geschil gesproken. In een door [eiser] opgesteld gespreksverslag (dat niet ter goedkeuring aan [Z] is gestuurd, maar waarvan de inhoud niet is weersproken tijdens de zitting) is - onder meer - opgenomen: Nu zitten we in mei volgend jaar [2016, vzr] in een zitting en dan is alles al gesloopt wat [jij] wil behouden en er zal dan geen enkele rechter vorderen dat alles weer opgebouwd moet worden, jurisprudentie wijst zo. Want [Naturalis] gaat gewoon door. [ [eiser] is] te laat, zie vonnis Ruijssenaars [bedoeld wordt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 9 april 2015 waarvan de vindplaats is opgenomen in voetnoot 2, vzr] (…) Al met al is het belang van Naturalis zo groot dat men verliezen zich niet kan permitteren, [Naturalis zal] zo nodig in hoger beroep gaan. De kosten van een tijd stilleggen van de bouw zal op [ [eiser] ] worden verhaald en dan [gaat hij] failliet. Het recht is niet zo mooi. Klein tegen groot is altijd in het voordeel van groot. Voor [Naturalis] zijn advocatenkosten van 75.000 euro geen probleem op een bouwbudget van 50 miljoen!”. (Met zo’n gespreksverslag heb je eigenlijk geen verminking van het bouwwerk meer nodig).
2. Maar dat is mogelijk helemaal geen probleem “op een bouwbudget van 50 miljoen” (zie vorige voetnoot).
Dirk Visser geeft de column graag door aan Antoon Quadvlieg met de (leading) vraag of het vrij laten van prominent gebruik voor reclame doeleinden van een afbeelding van een auteursrechtelijk beschermd gebouw op een openbare plaats ‘zoals het zich aldaar bevindt’ niet in strijd is met de drie-stappen toets, of een ander onderwerp dat hem meer aanspreekt.