Gepubliceerd op dinsdag 4 juli 2023
IEF 21535
Rechtbank Den Haag ||
31 okt 2022
Rechtbank Den Haag 31 okt 2022, IEF 21535; ECLI:NL:RBDHA:2022:13258 (Eisers/Jovaplant Honselerdijk), https://delex.nl/artikelen/beslag-jovaplant-opgeheven

Beslag Jovaplant opgeheven

Rechtbank Den Haag 31 oktober 2022, IEF 21535, ECLI:NL:RBDHA:2022:13258 (Eisers/Jovaplant Honselerdijk) In dit kort geding buigt de rechter zich over de vraag of beslag gelegd door Jovaplant Honselerdijk (hierna: Jovaplant) moet worden opgeheven. Partijen houden zich allen bezig met het telen van planten en sluiten daartoe een samenwerkingsovereenkomst. Een van de eisers houdt een octrooi dat belangrijk was voor de samenwerking. Zij stellen dat Jovaplant inbreuk op dit octrooi heeft gemaakt. In het overkoepelende geschil tussen de partijen heeft Jovaplant conservatoir beslag gelegd op enkele orchideeën. Eisers verzoeken de rechter dit beslag op te heffen, Jovaplant voert verweer.

Jovaplant heeft conservatoir beslag gelegd ter verhaal van betalingen die, naar zij stelt, onverschuldigd hebben plaatsgevonden. Deze onverschuldigde betaling zou zijn ontstaan uit een licentieovereenkomst tussen de octrooihoudende Eiser en Jovaplant. De voorzieningenrechter oordeelt dat de onverschuldigdheid van de betaling afhangt van de nietigheid van de octrooien. Jovaplant stelt dat deze nietigheid door de rechter in een bodemprocedure is uitgesproken en dat eisers daarom nooit bevoegd waren tot de licentieovereenkomst. Daar stellen eisers tegenover dat de rechtbank slechts geoordeeld heeft dat eisers het octrooi niet buiten rechte mogen handhaven tegen bepaalde afnemers. Dit verbod is daarnaast expliciet voorlopig. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat Jovaplant op een gegeven moment een vorderingsrecht uit onverschuldigde betaling krijgt, afhankelijk van de uitkomst van de aanhangige bodemprocedure en een lopende nietigheidsprocedure tegen het octrooi. De rechter oordeelt dat de conservatoire beslagen te voorbarig zijn en heft ze op.

4.3 Vooropgesteld wordt dat de vordering waarvoor Jovaplant beslag heeft gelegd en die zij inmiddels in een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt, pas toewijsbaar is als in rechte is komen vast te staan dat de (voortbrengselconclusies van de) Octrooien nietig zijn. Zonder dit oordeel is [eiser1] immers tot op de dag van vandaag rechtmatig exclusief sublicentienemer van de Octrooien en was zij bevoegd tot het aangaan van de licentieovereenkomst met Jovaplant . In dat geval lijkt er voorshands geen grond te bestaan voor beëindiging door Jovaplant van de licentieovereenkomst en terugbetaling van de tot op heden door Jovaplant betaalde licentievergoedingen. Jovaplant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in het vonnis van 27 juli 2022 reeds bij ‘bindende eindbeslissing’ heeft geoordeeld over de rechtsgeldigheid van de Octrooien . De beslissing waarop Jovaplant zich beroept is door de rechtbank gegeven in het kader van een incidentele vordering ex artikel 223 Rv van Orchid Gardens c.s. in het kader van de tussen Orchid Gardens c.s. en [eiser1] aanhangige bodemprocedure. De rechtbank heeft in dit incident aan [eiser1] uitsluitend een verbod opgelegd om de Octrooien buiten rechte te handhaven tegenover afnemers van Orchid Gardens c.s. met betrekking tot gekleurde orchideeën van Orchid Gardens c.s. Het is [eiser1] dus niet in bredere zin verboden om de Octrooirechten te exploiteren en handhaven op te treden. Het gaat hierbij – anders dan Jovaplant stelt – om een voorlopig oordeel dat is gegeven voor de duur van de bodemprocedure. Dit volgt niet alleen rechtstreeks uit artikel 223 Rv maar is ook expliciet door de rechtbank in het vonnis van 27 juli 2022 overwogen en beslist. De rechtbank heeft immers in dit vonnis expliciet overwogen dat het hier gaat om een voorlopig oordeel, waarbij is vermeld dat nog geen bewijs door middel van getuigenverhoren is bijgebracht. Gelet op het voorlopig karakter en de beperkte strekking van dit voorlopig oordeel van de rechtbank, dient in afwachting van de uitkomsten van de bodemprocedure tussen Orchid Gardens c.s. en [eiser1] in de rechtsverhouding tussen [eiser1] en Jovaplant vooralsnog te worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van de Octrooien en de hoedanigheid van [eiser1] als rechtmatig exclusief sub-licentienemer van deze Octrooien.

4.5 Hoewel niet kan worden uitgesloten dat Jovaplant op enig moment een vorderingsrecht jegens [eiser1] en/of de Holding en/of [eiser3] kan doen gelden, is het bestaan hiervan vooralsnog zo onzeker dat conservatoire maatregelen te voorbarig zijn. Daarbij speelt mede een rol dat een beslissing in de octrooiprocedure naar verwachting nog geruime tijd op zich zal laten wachten, waardoor de beslagen nog geruime tijd dienen te blijven liggen, eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat deze beslagen hen hinderen en schade veroorzaken en er onvoldoende aanwijzingen zijn dat te zijner tijd geen verhaal voor een mogelijk bestaand vorderingsrecht zal worden geboden.