Gepubliceerd op donderdag 11 januari 2018
IEF 17415
HvJ EU ||
11 jan 2018
HvJ EU 11 jan 2018, IEF 17415; C-488/16 P (BSGE/EUIPO), https://delex.nl/artikelen/conclusie-ag-neuschwanstein-geen-aanduiding-van-de-plaats-van-herkomst

Conclusie AG: Neuschwanstein geen aanduiding van de plaats van herkomst

Conclusie AG HvJ EU 11 januari 2018, IEF 17415; IEFbe 2454; ECLI:EU:C:2018:3; zaak C‑488/16 P (Bundesverband Souvenir-Geschenke-Ehrenpreise eV tegen EUIPO) Uniemerk. Nietigheidsprocedure. Woordmerk NEUSCHWANSTEIN. Afwijzing van de vordering tot nietigverklaring. Absolute weigeringsgronden. Beschrijvend karakter. Aanduiding van de plaats van herkomst. Kwade trouw. BSGE had een vordering tot nietigheidsverklaring ingediend tegen het Uniemerk Neuschwanstein voor het beroemde kasteel. Volgens BSGE is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat de benaming „Neuschwanstein” een geografische herkomstaanduiding is. Rekwirante BSGE verzoekt het Hof van Justitie om vernietiging van het arrest van het Gerecht EU, waarbij zij het beroep tot vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep heeft verworpen. Het Gerecht heeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven. Neuschwanstein kan geen aanduiding van de plaats van herkomst van de erdoor aangeduide waren en diensten zijn.

36.      Naar mijn mening is de vraag of het kasteel van Neuschwanstein – zoals BSGE betoogt – al of niet een geografische plaats is dan wel of het zo beroemd is dat de naam „Neuschwanstein” in de opvatting van het relevante publiek voorgaat op de plaats waar het kasteel zich bevindt (te weten de gemeente Schwangau), niet beslissend. Van belang is daarentegen dat de tekens of aanduidingen waaruit het Uniemerk bestaat, kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de erdoor aangeduide waren en diensten.

37.      Juist daarom verwijt BSGE het Gerecht de plaats van verkoop van de souvenirartikelen niet te hebben genomen als aanknopingsfactor die het verband kan leggen tussen die waren en het teken „NEUSCHWANSTEIN” en die aldus kan dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst in de zin van punt 36 van het arrest van 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee (C‑108/97 en C‑109/97, EU:C:1999:230).

38.      Ik kan mij om de volgende redenen niet vinden in dat verwijt.

39.      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat uit juridisch oogpunt de door het litigieuze merk aangeduide waren geen souvenirartikelen zijn maar waren van de in punt 3 van het bestreden arrest vermelde klassen, bijvoorbeeld T‑shirts, messen, vorken, borden, theezetapparaten enz. Volgens de Overeenkomst van Nice bestaat er immers geen klasse met als klasseomschrijving „souvenirartikelen” omdat die klasse – zou ze bestaan – zo gevarieerd zou zijn dat ze geen enkele specifieke categorie van waren zou kunnen aanduiden. Bovendien zijn souvenirs, als voorwerpen die een persoon, een plaats of een gebeurtenis in herinnering brengen, voorwerpen die een gevoel oproepen. Menselijke gevoelens kunnen echter niet door een Uniemerk beschermd worden aangezien ze geen waren of diensten in de zin van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 vormen. Om die reden en anders dan BSGE betoogt, is er in de onderhavige hogere voorziening geen sprake van herkomstaanduiding van souvenirartikelen maar van gangbare consumptiegoederen.

40.      Aangaande de plaats van verkoop als aanknopingsfactor die een verband legt tussen een waar en een geografische plaats, volgt uit de tekst van punt 36 van het arrest van 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee (C‑108/97 en C‑109/97, EU:C:1999:320), dat het Hof de aanknopingsfactoren niet heeft beperkt tot de plaats van vervaardiging van de betrokken waren aangezien het heeft geoordeeld dat „niet [kan] worden uitgesloten dat het verband tussen de categorie van waren en de geografische plaats op andere aanknopingsfactoren berust, bijvoorbeeld het feit dat de waar in de betrokken geografische plaats bedacht en ontworpen is”.

41.      Evenwel betekent dat niet noodzakelijk dat de verkoopplaats een aanknopingsfactor kan zijn die een verband legt tussen de betrokken waar of dienst en de betrokken plaats, zelfs niet voor souvenirartikelen. Zoals BSGE in punt 28 van haar verzoekschrift in hogere voorziening erkent, is het zeker mogelijk dat een souvenir waarop het litigieuze merk is aangebracht, buiten de omgeving van het kasteel van Neuschwanstein wordt verkocht. Het bestaan zelf van die mogelijkheid versterkt het argument dat de plaats van verkoop van een voorwerp waarop het litigieuze merk is aangebracht, niet noodzakelijk een factor is die een verband legt tussen dit voorwerp en het kasteel van Neuschwanstein.

42.      Ten slotte is de verkoopplaats als zodanig ongeschikt om een plaats van herkomst aan te duiden omdat de plaats van verkoop van een waar de eigenschappen, kwaliteiten of andere kenmerken ervan niet beschrijft(8) en het relevante publiek bijgevolg eigenschappen, kwaliteiten of andere kenmerken niet met een waar kan associëren op basis van het feit dat de waar op een bepaalde geografische plaats is gekocht. Daarentegen kan het relevante publiek een dergelijk verband wel leggen tussen een waar en een geografische plaats waar de waar is vervaardigd of bedacht en ontworpen, door te denken dat de waar eigenschappen, kwaliteiten of andere kenmerken (met name een techniek, een traditie, een ambacht) zal bezitten omdat die waar op een bepaalde plaats is vervaardigd of bedacht en ontworpen. Zo dicht het relevante publiek bepaalde kwaliteiten toe aan porselein uit Limoges zodat het teken „Limoges” voor porseleingoed de plaats van herkomst beschrijft.

43.      In casu voert BSGE niet aan dat het relevante publiek bepaalde eigenschappen, kwaliteiten of andere kenmerken associeert of kan associëren met de door het litigieuze merk aangeduide waren of diensten op grond van het feit dat ze binnen de muren van het kasteel van Neuschwanstein zijn verkocht. Zoals het Gerecht in punt 27 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, staat „het kasteel van Neuschwanstein immers niet bekend om de souvenirartikelen die het verkoopt of de diensten die het aanbiedt”.

44.      Om die redenen meen ik dat het Gerecht bij de uitlegging en de toepassing van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door in punt 27 van het bestreden arrest te oordelen dat het litigieuze merk geen aanduiding van de plaats van herkomst van de erdoor aangeduide waren en diensten kan zijn. Bijgevolg moet het tweede onderdeel van het eerste middel worden afgewezen.