15 feb 2019
Conclusie AG: Vernietiging afwijzing octrooiinbreuk printer-cartridges van het Hof
Conclusie AG HR 15 februari 2019, IEF 18344; ECLI:NL:PHR:2019:262 (HP tegen Digital Revolution) Computergerelateerde uitvinding voor verwisselbare inktcartridges voor printers. Means-plus-function conclusie, toetsing hulpverzoeken aan art. 84 EOV, grenzen art. 52 lid 2 EOV, indirecte inbreuk werkwijzeconclusie en impliciete licentieverlening, nieuwheid en inventiviteit volgconclusies. Het hof bevestigde de afwijzing van octrooiinbreuk [IEF 16892]. Conclusie AG: in het principale cassatieberoep tot vernietiging en terugverwijzing naar het Haagse hof en in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep tot verwerping.
Deze octrooizaak gaat over inktcartridges voor printers en ziet op een computergerelateerde uitvinding (computer implemented invention). Het door HP ingeroepen Europees octrooi EP 617 claimt een chip van een verwisselbare inktcartridge die op een bepaalde ook geclaimde werkwijze (fout)informatie kan uitwisselen met de printer. Zo kan de printer bepalen of de op de cartridge opgeslagen informatie wel klopt. Met de geclaimde uitvinding wordt bewerkstelligd dat een oude foutdetectiecode niet wordt overgeschreven voordat een nieuwe foutdetectiecode is opgeslagen. Het schrijven van informatie naar de geheugenchip van de cartridge (zoals over het inktniveau) is gevoelig voor verwijdering van de cartridge uit de printer (net zoals het onverhoeds verwijderen van een USB-stick problemen kan geven) of een stroomstoring bijvoorbeeld.
De means-plus-function hoofdconclusie 1 is te situeren op het terrein gegevensverwerking/computerprogramma’s en betreft een geheugeneenheid op een cartridge die door de printer verstuurde gegevens kan ontvangen en opslaan en zo is ingericht dat er sprake is van een opslagdeel en twee validatievelden. Het opslagdeel bevat statische informatie (bijv. het typenummer) en dynamische informatie (bijv. de resterende hoeveelheid inkt). De validatievelden zijn geconfigureerd om foutdetectiecodes, die gerelateerd kunnen worden aan gegevens die in het opslagdeel zitten, op te slaan om te bepalen of die gegevens geldig zijn.
Een volgens conclusie 1 geconfigureerde geheugeneenheid kan de werkwijze van conclusie 7 toepassen, die als volgt verloopt. Voorafgaand aan een (eerste) gegevensoverdracht wordt in het ene (eerste) validatieveld vanuit de printer een foutdetectiecode opgenomen die ziet op gegevens die op dat moment in het opslagdeel van de geheugeneenheid staan. In het andere (tweede) validatieveld wordt een foutdetectiecode opgenomen die ziet op gegevens die in het opslagdeel zullen worden opgeslagen na de (eerste) gegevensoverdracht. Voorafgaand aan een volgende gegevensoverdracht wordt in het eerste validatieveld dan weer een nieuwe foutdetectiecode opgeslagen die ziet op de nieuwe gegevens die in het opslagdeel zullen staan na de volgende gegevensoverdracht, terwijl in het tweede validatieveld gegevens staan die op dat moment, na de eerste gegevensoverdracht, in het opslagdeel staan. De twee validatievelden worden zo om beurten beschreven met de meest recent gegenereerde foutcode (vgl. rov. 4.1-4.2 bestreden arrest, vp. vt. 1). Steeds wordt zo eerst de foutdetectiecode verstuurd en pas daarna de bijbehorende gegevens die met de foutdetectiecode kunnen worden gecontroleerd. Hierdoor blijft validatie van de voorafgaande gegevensoverdracht mogelijk en wordt de cartridge bij een verstoring van de gegevensoverdracht (zoals bij voortijdige verwisseling of een stroomstoring) niet onbruikbaar.
HP stelt dat DR door cartridges van haar eigen huismerk te verkopen die aan alle kenmerken van het octrooi voldoen (indirect) inbreuk maakt op het octrooi. In reactie hierop heeft DR de nietigheid van het octrooi ingeroepen.
Het hof oordeelt in de kern dat conclusie 1 wordt geanticipeerd door een ouder octrooi van HP , Paulsen genoemd, en dat de hulpverzoeken om die conclusie te redden niet kunnen baten, maar dat werkwijzeconclusie 7 wel geldig is.
Tegen hoofdzakelijk deze oordelen richten zich het principale en voorwaardelijke incidentele cassatiemiddel, waarbij het incidentele cassatiemiddel een exorbitante hoeveelheid klachten opwerpt (ik telde (alleen) in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep 95 klachten, zij het niet allemaal uitgewerkt en met herhaling van zetten). In cassatie gaat het in de kern vooral om de geldigheid van conclusies 1 en 7. Op hoofdlijnen wordt in beide middelen aan de orde gesteld de nieuwheid van conclusie 1 en de beoordeling van de drie hulpverzoeken om die conclusie overeind te houden en of die hulpverzoeken aan art. 84 EOV getoetst kunnen worden, de geldigheid van conclusie 7 en bij de indirecte inbreukvraag op conclusie 7 of sprake is van impliciete licentieverlening en hoe ver de uitzonderingen van art. 52 lid 2 EOV reiken, alsmede de geldigheidsbeoordeling van afhankelijke conclusies.
Volgens mij is hooguit grond voor cassatie op één, mogelijk twee betrekkelijk ondergeschikte punten.