De afspraak geen juridische beletselen op te werpen
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 31 augustus 2010, LJN: BN6235, Maximus Security B.V. tegen Maximum Security B.V.
Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 7 juli 2010, KG ZA 10-309, Maximum Security B.V. tegen Maximus Security B.V. (met dank aan Marie José Spit, Bousie)
Handelsnaamrecht. Gestelde handelsnaaminbreuk na overeenkomst om elkaars handelsnaam te respecteren en daarover niet te procederen. Anders dan de voorzieningenrechter, oordeelt het hof dat de bepalingen van de Handelsnaamwet niet in de weg staan aan een dergelijke afspraak. Nu voorshands geen sprake lijkt van een rechtsgeldige ontbinding van de overeenkomst, zijn partijen gehouden aan hun afspraak. Geen 1019h kostenveroordeling: “Gelet op het feit dat het hof niet toekomt aan een beoordeling van de rechten van partijen met betrekking tot de handelsnaam is er geen reden voor toepassing van de bijzondere regels inzake kostenveroordeling bedoeld in artikel 1019h Rv.”
"Aan de vraag of Maximum Security jegens Maximus Security een verbod kan vorderen tot het voeren van haar naam gaat vooraf de vraag of Maximum Security deze vordering kan instellen gelet op de tussen partijen gesloten co-existentieovereenkomst. Anders dan de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.11 heeft geoordeeld staan de bepalingen van de Handelsnaamwet niet in de weg aan een afspraak tussen partijen dat zij elkaars handelsnaam zullen respecteren en wederzijds geen maatregelen zullen nemen om gebruik van die naam te verbieden of te beperken. Een rechthebbende op een handelsnaam waarmee die van een ander kan worden verward kan zijn recht zich tegen gebruik van die laatste handelsnaam te verzetten immers verwerken (HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 173) en ook toestemming tot gebruik heeft tot gevolg dat eerstgenoemd bedrijf zich gelet op die toestemming niet langer tegen gebruik van de verwarrende handelsnaam kan verzetten. Dat derden-belanghebbenden zich ook tegen gebruik van verwarrende handelsnamen kunnen verzetten, en dat het Openbaar Ministerie op grond van artikel 7 Handelsnaamwet iemand kan vervolgen die een handelsnaam voert in strijd met die wet, doet daaraan niet af. Dergelijke procedures zijn thans immers niet aan de orde.
Alvorens in te kunnen gaan op de vraag of aan Maximus Security het gebruik van de Handelsnaamwet kan worden verboden dient het hof dus in te gaan op de vraag of het beroep van Maximus Security op de tussen partijen gesloten overeenkomst slaagt, dan wel of - zoals Maximum Security stelt - die overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden.
(…)
Het hof overweegt als volgt. Weliswaar heeft Maximum Security de overeenkomst ontbonden, maar daarop kan zij zich jegens Maximus Security slechts beroepen indien dat rechtsgeldig is gebeurd, hetgeen - nu Maximus Security dat bestrijdt - door de rechter dient te worden onderzocht. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de inhoud van de co-existentieovereenkomst voor wat betreft de daarin opgenomen afspraken over samenwerking. Maximum Security stelt dat de overeenkomst meebrengt dat zij steeds als eerste moet worden ingehuurd bij evenementen die door Maximus Security worden beveiligd, maar Maximus Security bestrijdt dat de afspraak een zo ver gaande strekking heeft. Het hof acht de inhoud van de overeenkomst wat dit betreft - mede gelet op het feit dat de inhoud van de overeenkomst niet alleen wordt bepaald door de letterlijke tekst daarvan - voorshands niet zonder meer duidelijk. De vraag wie van beide partijen wat dit betreft gelijk heeft dient dan ook nader te worden onderzocht, terwijl geenszins is uitgesloten dat daarvoor bewijslevering nodig zal zijn. Dit geding leent zich - mede gelet op de verregaande spoedeisendheid - daar niet toe. Derhalve kan reeds op deze grond er in dit geding niet van worden uitgegaan dat de overeen¬komst door Maximum Security rechtsgeldig is ontbonden.
(…)
Indien de stelling van de Maximus Security dat Maximum Security haar beveiligingsdiensten niet verrichtte zoals dat van een beveiligingsdienst mag worden verwacht juist is, is naar het oordeel van het hof - mede gelet op de op Maximum Security rustende, uit artikel 1 lid 4 van de co-existentieovereenkomst voortvloeiende verplichting "de werkzaamheden naar beste kunnen en weten uit te voeren" - voorshands aannemelijk dat Maximum Security in verzuim verkeerde, zodat zij de overeenkomst niet kon ontbinden, nog afgezien van de vraag of er sprake was van een tekortkoming aan de zijde van Maximus Security. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Maximus Security haar stellingen wat dit betreft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt gelet op de overgelegde verklaringen. Het feit dat, zoals Maximum Security heeft aangevoerd, deze diensten deels niet voor Maximus Security werden verricht is onvoldoende weerlegging daarvan. In ieder geval dient ook deze kwestie nader te worden onderzocht, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. (…)
Gelet hierop dient het vonnis van de voorzieningenrechter te worden vernietigd en dient de vordering van Maximum Security alsnog te worden afgewezen, reeds omdat naar het voorlopig oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat Maximum Security de co-existentieovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig heeft ontbonden en er derhalve voorshands van moet worden uitgegaan dat deze nog gold, zodat partijen gehouden waren aan hun afspraak geen juridische beletselen op te werpen tegen het gebruik van de door de wederpartij gevoerde handelsnaam.
(...)
Gelet op het feit dat het hof niet toekomt aan een beoordeling van de rechten van partijen met betrekking tot de handelsnaam is er geen reden voor toepassing van de bijzondere regels inzake kostenveroordeling bedoeld in artikel 1019h Rv. Als in het ongelijk gestelde partij zal Maximum Security worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep."
Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank 's-Hertogenbosch hier.