De genoemde verschilmaatregel
Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 juli 2009, HA ZA 08-3401, HTS Hans Torgensen & Sønn tegen Bébécar Utilidades Para Criança S.A.
Het Noorse HTS Hans Torgensen& Sønn, fabrikant van autokinderstoeltjes, heeft een nietigheidsprcedure ingesteld tegen het NL 1020910 octrooi van Bébécar Utilidades Para Criança S.A. voor een "Kinderzitting". Het octrooi ziet op kinderstoeltjes die ergonomisch instelbaar zijn en wel zo dat met een enkele verstellingshandeling de juiste ergonomische verhoudingen tussen hoofd- en rugsteun worden verkregen.
Op basis van de door HTS aangevoerde stand van de techniek heeft het OCNL een geldigheidsadvies afgegeven . Het OCNL concludeerde dat de conclusies 1 t/m 8 (van 13) nietig zijn op basis van gebrek aan inventiviteit. De Rechtbank komt tot hetzelfde oordeel maar via een alternatieve route. De Rechtbank maakt gebruik van haar partiële vernietigingsbevoegdheid door het octrooi in de door haar geldig geachte vorm in stand te laten. Conclusies 1 t/m 8 worden vernietigd en conclusies 9 t/m 13 worden in gewijzigde vorm in stand gelaten. Daarmee komt de brede bescherming voor het ergonomisch verstelmechanisme te vervallen en ziet het octrooi nu nog op de vergrendeling van het verstelmechanisme via een handgreep in de hoofdsteun.
4.13. Bébécar heeft voor het geval de rechtbank de conclusies zoals verleend niet geheel geldig zou achten aangegeven de conclusies van het octrooi te willen beperken. Zij heeft twee sets gewijzigde conclusies voorgesteld. Ten pleidooie heeft zij gesteld zich uitsluitend nog op het eerste hulpverzoek te beroepen, voor zover nodig met de door haar voorgestelde aanvullende beperking. Voorts heeft zij zich – naar de rechtbank begrijpt primair (vergelijk paragraaf 10 van de pleitnota mr. Herschdorfer) – op het standpunt gesteld dat de rechtbank zelfstandig bevoegd is het octrooi in stand te laten in de vorm waarin deze naar haar oordeel nog wel geldig zou zijn. De rechtbank acht dat standpunt juist. Nu de rechtbank in r.o. 4.12 heeft overwogen dat het octrooi op de daar vermelde vorm geldig is te achten, behoeft het hulpverzoek van Bébécar – dat beperkter is dan de vorm waarin het octrooi naar het oordeel van de rechtbank in stand kan blijven, geen behandeling.
De interessante vraag die is opgeworpen is of het voorzienbaarheidscriterium van Spiro/Flamco ook na invoering van EPC2000 nog onverkort geldt voor NL octrooien. Partijen zijn het erover eens dat dat het geval is en de Rechtbank neemt dat dan ook tot uitgangspunt. Overigens meent de Rechtbank vervolgens dat de de voorgestelde beperking van het octrooi voorzienbaar was voor de gemiddelde vakman.
4.14. HTS heeft – kort gezegd – gesteld dat het voor de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum niet voorzienbaar was dat Bébécar zich zou terugtrekken op conclusie 9 van NL 910. In dit verband zij opgemerkt dat beide partijen ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij de uit HR 9 februari 1996, BIE 1996, 94 (Spiro/Flamco) kenbare leer, ook ná het arrest HR 6 maart 2009, LJN BG7412, IEPT 20090306, IEF 7641 (Boston Scientific / Medinol) onverkort van toepassing achten op Nederlandse octrooien, zodat, nu zulks tussen partijen niet in geschil is, ook de rechtbank daarvan zal uitgaan.
4.15. Het betoog van HTS faalt. Zoals deze rechtbank al eerder heeft beslist (vgl. Rb. Den Haag 17 januari 2007, Conor / Angiotech, IEPT 20070117, IEF 3274), zal het de gemiddelde vakman zonder meer duidelijk zijn dat bij ongeldigheid van de daaraan voorafgaande conclusies, instandhouding volgens een afhankelijke volgconclusie, hier conclusie 9, mits deze voldoet aan de wettelijke vereisten, aangewezen is. Hij zal gelet hierop ook zeer wel in staat zijn de nieuwe omvang van de door het octrooi geboden bescherming te bepalen zodat de andersluidende stelling van HTS als ongegrond wordt gepasseerd.
Aangezien beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de Rechtbank aanleiding iedere partij de eigen kosten te laten dragen.
Lees het vonnis hier.