Gepubliceerd op donderdag 13 juni 2024
IEF 22090
HvJ EU ||
12 jun 2024
HvJ EU 12 jun 2024, IEF 22090; ECLI:EU:T:2024:375 (Amstel Brouwerij tegen EUIPO), https://delex.nl/artikelen/de-zelfstandige-term-ultra-heeft-geen-onderscheidend-vermogen

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Yiyi Song, De Brauw Blackstone Westbroek

De zelfstandige term ‘ultra’ heeft geen onderscheidend vermogen

Het Gerecht 12 juni 2024, IEF 22090; ECLI:EU:T:2024:375 (Amstel Brouwerij tegen EUIPO). Op 17 oktober 2002 heeft interveniënte, Anheuser-Busch LLC, een aanvraag tot inschrijving van het hierboven afgebeelde beeldmerk als Uniemerk voor bieren van klasse 32. In 2020 heeft Amstel Brouwerij B.V. (hierna: Amstel) een verzoek tot nietigverklaring van dit merk ingediend, wat door het EUIPO in zijn geheel is afgewezen. Amstel had volgens het EUIPO onvoldoende aangetoond dat het litigieuze merk elk onderscheidend vermogen miste. De kamer van beroep oordeelde dat er een duidelijk verschil was tussen de betekenis van het element ‘ultra’ wanneer dit op zichzelf gebruikt wordt, ten opzichte van wanneer deze combinatie wordt gebruikt met een andere aanduiding. Amstel heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Zij voert twee middelen aan: het eerste is ontleend aan schending van artikel 7 lid 1 onder b van verordening nr. 40/94, het tweede is ontleend aan schending van de algemene beginselen van bescherming van legitieme verwachtingen en rechtszekerheid.   In dit verband stelt Amstel dat het litigieuze merk een lovend merk is dat niet in staat is de commerciële herkomst van de litigieuze waren aan te duiden. Dit blijkt volgens Amstel ook uit de vaststellingen van de nietigheidsafdeling. Verzoekster is van mening dat de kamer van beroep in de punten 62 tot en met 68 van de bestreden beslissing ook ten onrechte heeft geoordeeld dat ‘ultra’ alleen onderscheidend vermogen mist wanneer het als voorvoegsel en in combinatie met andere zelfstandige naamwoorden wordt gebruikt. Het EUIPO betwist deze argumenten.

Het Gerecht onderzoekt het eerste middel en stelt dat op grond van de onderzoeksrichtsnoeren en de besluitvormingspraktijk van het EUIPO relevant bewijsmateriaal vormen om vast te stellen dat de term ‘ultra’ een lovende en promotionele betekenis zou kunnen hebben. In tegenstelling tot wat het EUIPO en interveniënte betogen is in wezen geoordeeld dat de term een synoniem is van de term 'extra', een overtreffende trap die de mate van kwaliteit aanduidt en die vaak wordt gebruikt in reclametaal. De term ‘ultra’ informeert daarmee het relevante publiek over de kwaliteit van de goederen, maar is ook een algemene, lovende term die geen onderscheid kan maken tussen de commerciële herkomst van de waren die ermee aangeduid worden. Hier komt bij dat ook de ingeschreven stilering van het beeldelement ‘ultra’ eenvoudig en banaal is. Dit leidt ertoe dat de term ‘ultra’ geen onderscheidend vermogen heeft. De term kan, ongeacht of het op zichzelf wordt gebruikt, als bijvoeglijk naamwoord, als zelfstandig naamwoord, of als voorvoegsel, kan niet als Uniemerk worden ingeschreven. Het Gerecht vernietigt de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO en veroordeelt het EUIPO in de kosten. Anheuser-Busch moet als interveniërende partij verstaan in haar eigen kosten. 

50. In de vierde plaats moet worden opgemerkt dat het Hof, zoals blijkt uit de punten 48 en 49 hierboven, en in tegenstelling tot wat het EUIPO en interveniënte betogen, in wezen heeft geoordeeld dat de term „ultra”, die mogelijk alleen of als voorvoegsel gebruikt, is synoniem met de term 'extra', een overtreffende trap die een hoge en intense kwaliteit aanduidt, vaak gebruikt in reclametaal. De kamer van beroep heeft dus ten onrechte in de punten 60 en 68 van de bestreden beslissing geoordeeld dat het woord „ultra” niet, zonder te worden gecombineerd met andere woorden, kon worden beschouwd als een louter lovende of promotionele uitdrukking en dat het daarom de rechtspraak met betrekking tot de term „extra” kan niet naar analogie worden toegepast op de term „ultra”.

51. In dit verband moet worden opgemerkt dat het Hof al tot de conclusie was gekomen dat de term „extra” elk onderscheidend vermogen miste, met name omdat het lovend was en de abstracte eigenschappen van de door die term aangeduide waren of diensten moest benadrukken. en om de consument de indruk te geven dat deze goederen en diensten eigenschappen hadden die verder gingen dan normaal verwacht (zie in die zin arrest van 28 april 2015, EXTRA , T‑216/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:230 , punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).