Gepubliceerd op woensdag 3 oktober 2007
IEF 4808
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Een brug te ver (3)

HvJ EG 13 september 2007, zaak C-234/06, Il Ponte Finanziaria en F.M.G. Textiles

Wel gesignaleerd, nog niet besproken. Merkenrecht. Oppositie door de houder van oudere nationale merken die het bestanddeel 'Bridge' gemeen hebben. Seriemerken moeten "op de markt aanwezig zijn". 'Defensieve merken' passen niet in het communautaire systeem.

In 1998 heeft de voorganger van F.M.G. Textiles het BHIM verzocht om inschrijving van het beeldmerk BAINBRIDGE als gemeenschapsmerk voor producten van leer en kledingstukken. Hiertegen heeft Il Ponte oppositie ingesteld op grond van 11 oudere merken voor dezelfde klasse en die het woordbestanddeel 'bridge' gemeen hebben. De oppositie is afgewezen omdat, ondanks de onderlinge samenhang tussen de mate van soortgelijkheid van de betrokken waren en de mate van overeenstemming van de conflicterende tekens, de tekens fonetisch en visueel dermate verschillen dat geen gevaar voor verwarring mogelijk is.

De kamer van beroep heeft het beroep tegen de beslissing verworpen. Zij heeft vijf van de elf inschrijvingen van oudere merken uit haar beoordeling geweerd op grond dat het bewijs van ebruik van de desbetreffende merken niet was geleverd. Met betrekking tot de zes andere oudere merken heeft zij geweigerd om deze als 'seriemerken' aan te merken wegens het ontbreken van bewijzen van het gebruik van een voldoende aantal merken. Vervolgens heeft zij geconcludeerd dat er geen gevaar voor verwarring van deze zes merken met het aangevraagde gemeenschapsmerk bestond.
Het GvEA heeft het ingestelde beroep tot vernietiging verworpen.

 

Met het eerste middel voert rekwirante aan dat het gerecht artikel 8 lid 1 sub b van Vo. 40/94 onjuist heeft toegepast, aangezien de conflicterende merken de minimale mate van overeenstemming vertonen die is vereist voor de vaststelling van verwarringsgevaar. Het middel wordt ten dele ongegrond en ten dele niet-ontvankelijk verklaard. Het gerecht heeft geoordeeld dat niet tot het bestaan van verwarringsgevaar kon worden geconcludeerd op de uitsluitende grond dat de tekens fonetisch overeenstemmen, aangezien de mate van fonetische overeenstemming van ondergeschikt belang was doordat de betrokken waren gewoonlijk aldus in de handel werden gebracht dat het relevante publiek bij de aankoop het merk ervan visueel waarneemt. Terecht concludeert het gerecht dat geen gevaar voor verwarring bestaat nu een begripsmatige en visuele overeenstemming ontbreken, aldus het Hof.

Ten tweede voert rekwirante aan dat het gerecht voornoemd artikel onjuist heeft toegepast bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring met de 'familie' of 'serie' merken die door haar oudere merken wordt gevormd. Voor het bestaan van het gevaar dat het publiek verkeerdelijk denkt dat het aangevraagde merk behoort tot een familie of serie is vereist dat de oudere merken die deel uitmaken van die familie of serie op de markt aanwezig zijn. Anders aangevoerd heeft het Gerecht niet het bewijs van het gebruik als zodanig van de oudere merken geëist, maar louter het gebruik van een voldoende aantal dat een serie van merken kan vormen, en dus het bewijs van het bestaan van die serie met het oof op de beoordeling van het verwarringsgevaar. Het Gerecht heeft vastgesteld dat een dergelijk gebruik ontbrak en kon derhalve op terecht concluderen dat de argumenten op grond waarvan rekwirante aanspraak maakte op de aan seriemerken toekomende bescherming.

Tenslotte voert rekwirante aan dat het Gerecht onterecht heeft geoordeeld dat het begrip defensieve merken onverenigbaar is met de regeling van bescherming van gemeenschapsmerken. Volgens het Hof heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat de houder van een nationale inschrijving die oppositie instelt tegen een gemeenschapsmerkaanvraag, zich niet aan de krachtens artikel 43 Verordening op hem rustende bewijslast kan onttrekken met een beroep op een nationale bepaling, op grond waarvan tekens als merk kunnen worden ingeschreven die niet bestemd zijn om in het economisch verkeer te worden gerbuikt, gelet op het feit dat zij alleen worden ingeschreven ter defensie van een ander teken dat wel in het economisch verkeer wordt gebruikt.

Lees het arrest hier.