Een relatief hoge, verhoogde dwangsom in octrooirecht
Vzr. Rechtbank Den Haag 17 februari 2014, KG ZA 13-1178 (Ajinomoto tegen Global Bio-Chem Technology)
Octrooirecht. Aanvullende (verhoogde) sancties. Ajinomoto is houdster van octrooien EP 710, EP 712 en EP 912 voor het makenvan L-lysine. Na eerder vonnis [IEF 4671] zijn door GBT zes zendingen van 24 tot 115 ton lysine naar Nederland verscheept. Het voortduren van de inbreuk en het overtreden van het rechterlijk bevel vraagt om aanvullende sancties. De dwangsom wordt verhoogd: een relatief hoge dwangsom van €1.000 per kilogram lysine. De gevorderde controle van toekomstige zendingen wordt afgewezen. Opgavebevel. Recall en publiciteitsbevel over het vonnis (70 lid 2 ROW).
4.5. De dwangsom dient in dit geval op een relatief hoog bedrag te worden bepaald. Een hoge dwangsom is ten eerste gepast omdat GBT zich in het verleden niet aan het rechterlijk bevel heeft gehouden. Ten tweede staat vast dat een overtreding van het bevel lastig vaststelbaar is. Ajinomoto heeft erop gewezen dat alle afnemers van GBT in Nederland tevens afnemer zijn van Ajinomoto. Monsterneming bij afnemers van GBT zet daarom de commerciële relatie van Ajinomoto met haar eigen afnemers onder druk, mede omdat die afnemers niet willen meewerken omdat medewerking hun relatie met GBT op het spel zet. De door GBT voorgestelde oplossing, te weten dat GBT zelf vraagt om een monster, is niet reëel omdat Ajinomoto dan niet kan verifiëren of de samenstelling van dat monster overeenkomt met het aan de afnemers geleverde product. Daarnaast staat tussen partijen vast dat de analyse van een monster kostbaar en tijdrovend is. Ajinomoto heeft, onder verwijzing naar de door Toyobo uitgevoerde analyse, aangevoerd dat een analyse meerdere maanden duurt en ten minste € 30.000,- kost. GBT heeft bestreden dat analyses zoveel tijd vergen, maar ook volgens haar duurt de analyse ongeveer een week en zij heeft de hoogte van de kosten niet (gemotiveerd) bestreden. In het licht van een en ander moet naar voorlopig oordeel worden geconcludeerd dat, zoals Ajinomoto heeft aangevoerd, de ‘pakkans’ van een overtreding van het verbod relatief laag is. Om voor GBT toch een voldoende prikkel te creëren zich dit keer wel aan het bevel te houden, is daarom een relatief hoge dwangsom nodig.
Controle van toekomstige zendingen
4.8. Voor zover Ajinomoto heeft bedoeld haar vordering te baseren op toekomstige inbreuken, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. Op zich is juist dat GBT verplicht is schade ten gevolge van toekomstige inbreuken te vergoeden en te beperken, waaronder redelijke kosten ter vaststelling van die inbreuken (artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek). Echter, de vorderingen van Ajinomoto strekken zich uit over iedere toekomstige zending van lysine, ongeacht of het een inbreukmakende variant betreft. Voor een bevel tot beperking van schade ten gevolge van een niet-inbreukmakende zending bestaat naar voorlopig oordeel geen grond. Bovendien heeft Ajinomoto niet gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt dat GBT in de toekomst daadwerkelijk zal doorgaan met het plegen van inbreuk. De gevorderde medewerking is juist nodig omdat Ajinomoto niet weet of GBT zich in de toekomst wel of niet aan het verbod zal houden.
Recall en publiciteit
4.14. Daarnaast is het in dit geval gepast om krachtens artikel 70 lid 12 Row informatie te verspreiden over dit vonnis en over de erkenning door GBT in deze procedure dat zij na het ingaan van het rechterlijk verbod nog op substantiële schaal inbreuk heeft gemaakt op het octrooi van Ajinomoto. Afnemers en potentiële afnemers van GBT moeten daarvan op de hoogte worden gebracht omdat, zoals Ajinomoto onweersproken en naar voorlopig oordeel terecht heeft aangevoerd, de afnemers van de inbreukmakende lysine van GBT ook zelf voorbehouden handelingen verrichten en dus inbreuk maken. Daar komt bij dat tussen partijen vast staat dat GBT zelf meermalen de publiciteit heeft gezocht over haar octrooigeschil met Ajinomoto. Zo heeft GBT naar aanleiding van het aanhangig maken van de procedure in 2006 beweerd dat zij kon aantonen dat de aantijgingen van Ajinomoto ongegrond zijn (persbericht van GBT, productie 27 van Ajinomoto). Na afloop van de procedure heeft GBT verklaard dat “the Group […] has ceased to use the bacterial strain that is subject to the Judgment for production of L-lysine products” (jaarverslag van GBT, productie 16 van Ajinomoto). De gevorderde publiciteit over het vonnis kan eraan bijdragen een en ander recht te zetten.
Gelieerde partijen
4.15. Het bevel tot instructie van gelieerde vennootschappen, moet worden afgewezen. Ajinomoto heeft geen grond voor dit bevel genoemd, ook niet nadat GBT had aangevoerd dat er geen grond voor bestaat.