Een werkzaamheid van feitelijke aard
Hoge Raad, 7 september 2007, LJN: BA3522, Lely Enterprises A.G. tegen Delaval B.V.
Arrest Hoge Raad, nog niet besproken, wel gemeld en en zelfs al voorzien van een noot (zie hieronder: IEF 4655). Onderstaand een samenvatting.
Lely heeft DeLaval in 2002 gedagvaard voor de Rechtbank voor (in)directe octrooiinbreuk. DeLaval heeft toen in reconventie nietigheid van het octrooi gevorderd. De rechtbank heeft in het voordeel van Lely beslist, waarna de partijen bij het Hof belandden. Voor het Hof bleef de geldigheid van het octrooi overeind, maar werd de inbreuk verworpen. Dit was voor Lely reden om naar de Hoge Raad te stappen. Die heeft nu de bezwaren van Lely tegen het arrest volledig afgewezen.
Het octrooi dat centraal staat in deze zaak is EP-0.535.754 en draagt de titel: Inrichting voor het melken van dieren en een werkwijze voor het nabehandelen van de spenen van een gemolken dier. Het octrooi heeft één inrichtingsconclusie en één werkwijzeconclusie. Het hof heeft de inrichtingsconclusie als volgt weergeven.
Een inrichting voorzien van:
a. een automatisch werkend reinigingsorgaan voor het reinigen van spenen,
b. een melkrobot met een robotarm voor
b.1. het aankoppelen van de melkbekers aan de spenen van het dier,
b.2. het vervolgens melken, en
b.3. het loskoppelen van de melkbekers van de spenen van het dier, alsmede
c. een automatisch werkende nabehandelingsinrichting in de robotarm.
Het hof is kort gezegd van mening dat DeLaval geen inbreuk maakt met haar VMS-systeem, omdat ze aspecten b.2, b.3 en c niet toepast. De overwegingen betreffende aspecten b.2 en b.3 zijn dat "de melkbekers van het VMS-systeem voorafgaand aan het aankoppelen aan de spenen niet worden ondersteund door de robotarm (maar zich in een terzijde opgesteld magazijn bevinden en daaruit stuk voor stuk door een grijper op de robotarm worden gepakt en aan een speen worden gekoppeld), dat tijdens het melken de robotarm op afstand van de melkbekers wordt gehouden en dat die zich ook bij het loskoppelen van de melkbekers van de spenen op afstand van de melkbekers bevindt, en de melkbekers na het loskoppelen dan ook niet worden ondersteund door de robotarm. Over aspect c. merkt het hof op dat "van de nabehandelingsinrichting (van het VMS-systeem, IEF) slechts een deel van de leiding voor de nabehandelingsvloeistof in de robotarm is opgenomen, terwijl het sproeimondstuk zich bevindt in een plastic haak die door de robotarm wordt gedragen."
De Hoge Raad verwijst allereerst naar artikelen 53 ROW 1995 en 69 EOV, die stellen dat het uitsluitend recht wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies. Ook het protocol dat dient om art. 69 uit te leggen wordt geciteerd. Vervolgens wordt eerdere arresten van de Hoge Raad zelf aangehaald, waarna afgesloten wordt met:
"In het arrest van 1995 is aldus tot uitdrukking gebracht dat 'hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is', onderscheidenlijk 'de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte' niet langer als uitgangspunt dient, doch als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de 'uitersten' in de woorden van het Protocol). De feitenrechter die zich gesteld ziet voor de taak de beschermingsomvang van een octrooi vast te stellen door uitleg van de octrooiconclusies, dient bovenstaande maatstaf (met inbegrip van hetgeen in het arrest van 1995 overigens nog is overwogen) te hanteren. Die uitleg is in de regel overigens zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat deze in cassatie slechts in beperkte mate op juistheid kan worden onderzocht."
De Hoge Raad is vervolgens van mening dat (in de woorden van de A.G., Conclusies 4.1) "het hof (…) derhalve geen rechtsregel (uitlegmaatstaf) [heeft] miskend bij de uitleg van het octrooi. Dan is dus de vraag aan de orde of die uitleg voldoende gemotiveerd en begrijpelijk is. De uitleg van een octrooi is immers een werkzaamheid van feitelijke aard, die dan ook nauw verweven is met de waardering van de feitelijke omstandigheden door de rechter in eerste aanleg en in hoger beroep. Die uitleg kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst." Ook de klachten van Lely over de motivatie worden echter afgewezen, zodat het principale beroep verworpen.
Lees het arrest hier.