17 aug 2022
Gedaagden hebben geen dwangsommen verbeurd
Rb. Rotterdam 17 augustus 2022, IEF 20931; ECLI:NL:RBROT:2022:7392 (eiser tegen gedaagden) Deze uitspraak gaat over een geschil met betrekking tot een vergoeding voor gebruik van een uitvinding. Eiser heeft in 2010 een nieuwe productie- en bewerkingsmethode uitgevonden voor een substraat op basis van de bast van kokosnoten. Dit substraat wordt Shakti Amla genoemd. Bij vonnis van 17 juni 2020 werden gedaagden onder meer veroordeeld om eiser verscheidene schriftelijke opgaves te verstrekken betreffende het gebruik van de uitvinding, zulks op straffe van een dwangsom. Gedaagden hebben dit gedaan, maar eiser was niet tevreden met de gedane opgave. Eiser vordert in deze zaak onder meer dat gedaagden worden veroordeeld tot betaling van de verbeurde dwangsommen en schriftelijke opgave van verschillende bescheiden. De rechtbank oordeelt dat gedaagden wel degelijk hebben voldaan aan de, op grond van het vonnis van 17 juni 2020, verplichte opgave.
De rechtbank ziet geen aanleiding de verklaring dat gedaagden afhankelijk zijn van de door de fabrieken aangeleverde cijfers, in twijfel te trekken. Ook oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een onjuiste of oncontroleerbare opgave. De rechtbank meent dat het vonnis van 17 juni 2020 niet zover ging dat de inhoud van álle verscheepte containers aan de hand van stukken moest worden onderbouwd. Verder gaat de rechtbank voorbij aan de stelling dat eerdere verklaringen van gedaagden onbetrouwbaar zijn gebleken. De rechtbank komt hierdoor tot het oordeel dat gedaagden hebben voldaan aan een eerdere veroordeling om opgave te doen met betrekking tot het gebruik van de uitvinding. De vorderingen met betrekking tot het verbeuren van dwangsommen moeten daarom worden afgewezen. Wat betreft de overige vorderingen worden partijen toegelaten bewijs te leveren.
6.8. Als bijlagen I en II bij de opgave van 4 september 2020 hebben gedaagden e-mails van de directie van de buitenlandse fabrieken overgelegd, waarin informatie is verstrekt over de productie van Shakti Amla in de betreffende fabrieken. Gedaagden hebben verklaard afhankelijk te zijn van de door de fabrieken aangeleverde cijfers omdat zij zelf geen inzicht in en/of toegang tot die cijfers hebben. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. [eiser01] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde02] mede-eigenaar van de buitenlandse fabrieken is, maar dat is door gedaagden betwist, waarna een nadere onderbouwing door [eiser01] is uitgebleven. In rechte kan er daarom niet van worden uitgegaan dat [gedaagde02] zeggenschap heeft in de buitenlandse fabrieken en uit dien hoofde zelf toegang had tot de betreffende cijfers. Een nadere onderbouwing acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet noodzakelijk, zulks mede gezien de beoordeling hierna van bezwaren b en c, die ook zijn gericht tegen de opgave van de buitenlandse fabrieken.
6.9. Dit bezwaar ziet op facturen en paklijsten die als bijlage III bij de brief van 4 september 2020 zijn gevoegd. In die brief staat dat gedaagden de opgaven van de fabrieken in hun eigen administratie hebben geverifieerd. In de brief is toegelicht dat de betreffende stukken (bijlage III) betrekking hebben op containers die slechts deels Shakti Amla bevatten en deels een ander product en dat die stukken zijn bijgevoegd om te verklaren waarom een negatieve correctie is aangebracht (ten opzichte van het tonnage in de containerlijst, dat wil zeggen het Excelbestand bijlage IV). Op de facturen is te zien hoeveel Shakti Amla en hoeveel ander product er in zo’n container zat. Voor containers die 100% waren gevuld met Shakti Amla was dat niet nodig omdat het tonnage daarvan blijkt uit de containerlijst. Dit alles geeft geen blijk van een onjuiste of oncontroleerbare opgave. De facturen en paklijsten dienen immers ter onderbouwing en controle van de gedane opgave.
6.11. Uit productie 9 kan, anders dan [eiser01] betoogt, ook niet worden afgeleid dat in de opgave de rechtstreekse leveringen van de buitenlandse fabrieken aan buitenlandse bedrijven ontbreken. Ter zitting is namens gedaagden onweersproken toegelicht dat de goederenstroom niet gelijk is aan de factuurstroom; feitelijke leveringen konden rechtstreeks vanuit de fabrieken aan de afnemers plaatsvinden, maar de verkoop en facturering ging altijd vanuit [gedaagde01] . Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding om te betwijfelen dat de betreffende rechtstreekse leveringen vanuit de buitenlandse fabrieken zijn begrepen in de cijfers van [gedaagde01] .
6.48. Conclusie in de zaak 21-316 is dat de vorderingen I en II worden afgewezen. Deze oordelen zullen in het eindvonnis in de beslissing worden opgenomen. Wat betreft de vorderingen III, IV en V worden partijen toegelaten tot bewijslevering, op de wijze als hierna onder de beslissing vermeld.
Iedere (verdere) beslissing zal worden aangehouden.