Geen aanwijzing contractuele verplichting tot overdracht Royal T-Stick merken
Rechtbank Den Haag 15 januari 2014, voeging van HA ZA 12-812, HA ZA 12-1319 en HA ZA 12-1479 (Royal T-Stick)
Merkenrecht. Contractenrecht. RTE verhandelt theestaafjes onder de merknaam Royal T-Stick. RTE kocht de theestaafjes in bij Royal Group. De gevoegde zaken gaan over de vraag wie van de partijen de rechtmatige merkhouder is van de merkinschrijvingen voor het woordmerk of woord-beeldmerk ROYAL T-STICK. De aandeelhouders (geanonimiseerden) hebben in de periode 2007/2008 een overeenkomst gesloten op grond waarvan zij gehouden zijn de merken te registreren op naam van Royal Group, althans de aandeelhouders gezamenlijk, althans IVH. [W] c.s. vorderen nakoming door [X], [Y] en [Z] van die verplichting. Alvorens in te gaan op de vraag wie op dit moment rechthebbende(n) is of zijn op de ROYAL T-STICK merken, beoordeelt de rechtbank eerst of op die rechthebbende(n) een verplichting rust om die merken te registreren op naam van Royal Group, de vier aandeelhouders gezamenlijk of IVH.
Niet is gebleken dat er een meer omvattende afspraak tussen partijen bestond, inhoudende dat ieder van hen alle bestaande en toekomstige ROYAL T-STICK merken waarvan zij rechthebbende waren of in de toekomst zouden worden aan Royal Group, aan alle vier gezamenlijk of aan IVH dienden over te dragen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de overeenkomst daarnaast ook verplichtingen van [X] en [Y] jegens de overige aandeelhouders inhield. De vorderingen worden afgewezen.
6.17. De slotsom van het voorgaande is dat, in het geval [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, de merkrechten verbonden aan CTM ~859 en IR ~868 door middel van de akte van 2 februari 2012 rechtsgeldig zijn overgedragen aan [X] en [Y] en dat die overdracht niet vernietigbaar is.
6.18. In dat geval zou [Z] vanaf 3 februari 2012 (de datum waarop de akte van 2 februari 2012 volgens [X] en [Y] is getekend) niet langer medegerechtigd zijn tot CTM ~859. [Z] heeft niet bestreden dat de op 8 juni 2012 in beslag genomen theestaafjes voorzien waren van het teken ROYAL T-STICK. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, is er derhalve sprake van gebruik door [Z] van tekens die identiek zijn aan CTM ~859 voor identieke waren in de zin van artikel 9 lid 1 sub a GMVo, doordat [Z] de theestaafjes in de Gemeenschap had ingevoerd en ter verhandeling in voorraad had. Dat het de bedoeling was dat de in beslag genomen partij theestaafjes zou worden uitgevoerd naar een bestemming buiten de Gemeenschap doet daar niet aan af, nu de theestaafjes in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht heeft [Z] derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van [X] en [Y] op CTM ~859 op grond van artikel 9 lid 1 sub a en lid 2 GMVo door het invoeren en in voorraad hebben van de in beslag genomen partij theestaafjes. In dat geval is het door [X] en [Y] gevorderde verbod toewijsbaar jegens [Z], in zoverre dat het zal worden beperkt tot inbreuk op CTM ~859. Zoals hiervoor overwogen zal het verbod zich niet uitstrekken tot CTM ~091.
6.23. De vraag of de gevorderde verklaring voor recht jegens [X] en [Y] gegeven kan worden is afhankelijk van de vraag of [X] en [Y] een beroep kunnen doen op de akte van 2 februari 2012. Als die akte niet rechtsgeldig tot stand is gekomen zijn zij geen rechthebbende op IR ~868 geworden en is de gevraagde verklaring voor recht niet toewijsbaar. Ook voor deze vordering rust op [X] en [Y] de bewijslast ter zake de stelling dat de op de akte van 2 februari 2012 geplaatste handtekening van [Z] is. Als [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, zijn zij de rechthebbenden geworden en kan de verklaring voor recht worden toegewezen. Als zij niet slagen in die bewijsopdracht is dat niet het geval.