Geen bewijs van (niet-)inbreuk
Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 juli 2009, 314619 / HA ZA 08-2157, Agfa Graphics N.V. tegen Chengdu Xingraphics Co. Ltd. & A. Ten Cate Offsetprodukten B.V.
Octrooirecht, eisen goede procesorde in VRO procedure, (bewijs van) indirecte inbreuk, opheffen beslag, beslagverbod, bevoegdheid ten aanzien van vordering in reconventie van buitenlandse partij, geldigheid octrooi (nieuwheid, inventiviteit, nawerkbaarheid en toegevoegde materie), fictieve stand van de techniek.
Het Belgische Agfa, een van de grootste leveranciers van offset platen voor de offsetdrukindustrie, stelt dat de producten van gedaagden indirecte inbreuk maken op haar EP voor een “werkwijze voor het vervaardigen van een lithografische drukplaat”, welke omvat het scannen en blootstellen van een positieve lichtgevoelige lithografische drukplaat waarop een positieve lichtgevoelige samenstelling zonder lichtgevoeligheid ten opzichte van ultraviolet licht is aangebracht. Agfa vordert een verbod met de gebruikelijke nevenvorderingen.
In reconventie vorderen gedaagden, kort weergegeven, een wapperverbod, opheffing van de gelegde beslagen, een beslagverbod, vernietiging van het octrooi, verklaring voor recht (geen inbreuk, onrechtmatig handelen eiser), rectificatie en schadevergoeding.
Bevoegdheid: 4.5. Agfa heeft de bevoegdheid in reconventie gedeeltelijk bestreden. Zij voert aan dat, nu zij in België is gevestigd, deze rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen onder IV en de vorderingen die zien op het gestelde onrechtmatig aanschrijven van distributeurs buiten Nederland. (…)
4.6. Het standpunt van Xingraphics en Atece wordt verworpen. Artikel 6 sub 3 EEX geeft geen grond de gevorderde verklaringen van niet-inbreuk op buitenlandse delen van het octrooi te beoordelen omdat deze vorderingen niet voorspruiten uit het rechtsfeit waarop de vorderingen in conventie zijn gegrond. Dat rechtsfeit is namelijk de gestelde inbreuk in Nederland. De rechtbank is evenmin bevoegd ten aanzien van de vorderingen die zijn gebaseerd op het gestelde onrechtmatig aanschrijven van distributeurs buiten Nederland.
Artikel 5 sub 3 EEX is niet van toepassing omdat het gestelde schadebrengende feit zich niet in Nederland heeft voorgedaan. Bovendien is bevoegdheid gebaseerd op artikel 5 sub 3 EEX volgens vaste rechtspraak niet grensoverschrijdend. Voor wat artikel 6 sub 3 betreft geldt ook hier dat de vorderingen niet voorspruiten uit het rechtsfeit waarop de vorderingen in conventie zijn gegrond.
De Rechtbank verklaart zich onbevoegd voor het deel van de vorderingen voor zover deze vorderingen zien op waarschuwingsbrieven en rectificaties aan distributeurs buiten Nederland.
Geldigheid octrooi: Gedaagden stellen dat het octrooi nietig is wegens gebrek aan nieuwheid (mede op grond van fictieve stand van de techniek), inventiviteit, nawerkbaarheid en toegevoegde materie, maar de Rechtbank ziet geen gronden voor vernietiging. Een van de documenten uit de stand van de techniek werd daarbij alleen in het Japans overgelegd en de Rechtbank overweegt “Xingraphics en Atece overschatten daarmee de talenkennis van - in ieder geval - de rechtbank.” (r.o. 4.33) Ook de bij pleidooi overgelegde vertaling wist de Rechtbank overigens niet te overtuigen.
Indirecte inbreuk: Voor het bewijs van de indirecte inbreuk beroept Agfa zich op een onderzoeksrapport van Bekaert. Gedaagden stellen hiertegenover een rapport van door haar eigen technisch directeur uitgevoerde tests, een rapport van een hoogleraar ‘Polymer Chemistry and Biomaterials’ verbonden aan de Technische universiteit Twente en een verklaring van een projectleider polymerenanalyse verbonden aan TNO, die allen het rapport van Bekaert in twijfel trekken. Het aanbod van Agfa tot het leveren van aanvullend bewijs wordt gepasseerd:
Versneld regime: 4.48. Agfa heeft aanvullend bewijs aangeboden voor het geval het Bekaert-rapport de rechtbank niet zou overtuigen. In dit verband is het navolgende van belang. Het is de keuze van Agfa geweest om te procederen volgens de regeling van het versnelde regime in octrooizaken. Uitgangspunt in deze regeling is dat partijen alle relevante producties waarop zij zich willen beroepen zo spoedig als mogelijk in het geding brengen. Daartoe zijn in ieder geval te rekenen de resultaten van de door Agfa uitgevoerde analyses van de FIT-platen, waar nota bene op pagina’s 14-16 van de dagvaarding aan wordt gerefereerd bij de uiteenzetting van de beweerdelijke indirecte inbreuk. Reeds in juli 2008 hebben Xingraphics en Atece aan Agfa verzocht om die resultaten aan hen ter beschikking te stellen. Ook bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie van 10 september 2008 hebben Xingraphics en Acete Afga erop gewezen dat dit procedureel niet conform is. Agfa heeft bedoelde analyses in juli en september 2008 niet willen verschaffen. Pas op 15 december 2008 heeft zij het rapport Bekaert aan Xingraphics en Atece toegezonden, volgens Xingraphics en Atece een eerste deel op 15 december 2008 en pas op 31 december 2008 het complete rapport. Ook gezien de feestdagen resteerde aldus voor Xingraphics en Atece bijzonder weinig tijd voor adequaat verweer, dit terwijl de door Bekaert uitgevoerde analyses (IR- en UV/VIS) reeds veel eerder door Agfa waren gedaan. Agfa heeft Xingraphics en Atece aldus onnodig in een ongunstiger bewijspositie gebracht dan wanneer zij beschikbaar bewijsmateriaal terstond in de procedure zou hebben ingebracht. Onder deze omstandigheden verdraagt toelating van Agfa tot nadere bewijslevering zich niet met de in een procedure in het versnelde regime te stellen eisen van een goede procesorde.
Proceskosten: Tussen partijen is overeengekomen dat deze voor de procedure in conventie en reconventie tezamen € 150.000 bedragen. Agfa wordt veroordeeld in de proceskosten in conventie, onweersproken begroot op € 135.000 en partijen worden in reconventie beide deels in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten in reconventie om die reden worden gecompenseerd.
Lees het vonnis hier.