1 dec 2021
Kopieer citeerwijze ||
Halal Fried Chicken
Geen franchiserelatie met Halal Fried Chicken
Vrz. Rechtbank Rotterdam 1 december 2021, IEF 20467; ECLI:NL:RBROT:2021:12643 (Halal Fried Chicken) Kort geding. Eiser heeft in 2017 een franchiseformule ontwikkeld voor de exploitatie van halal fast food restaurants. Gedaagde heeft in 2015 een halal fast food restaurant opgericht. In augustus 2018 heeft gedaagde een activa-overeenkomst gesloten met eiser. In deze overeenkomst staat dat eiser tegen betaling van een bedrag van € 200.000,00 de franchiseformule en de handelsnaam van gedaagde overneemt. Eiser vordert dat de voorzieningenrechter voor recht verklaart dat gedaagde inbreuk maakt op haar merkrecht. Daarnaast is eiser van mening dat gedaagde een franchiseorganisatie is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af nu het spoedeisend belang ontbreekt doordat tot oktober 2021 is gewacht is met enige verdere actie. Daarnaast is gedaagde volgens de voorzieningenrecht geen franchisenemer, maar had deze een aparte status in verband met het jarenlange gebruik van de handelsnaam en het beeldmerk.
4.2. Eiseressen stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Volgens eiseressen maakt [gedaagde] iedere dag ongeoorloofd gebruik van het woord/beeldmerk [huidige naam vennootschap] en duurt daarmee de daardoor ontstane verwarring voort. [gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] sinds haar oprichting in 2015 gebruik maakt van de handelsnaam en het beeldmerk [huidige naam vennootschap] . Verder staat vast dat de activa van [huidige naam vennootschap] in 2018 aan Brussels Investment zijn overgedragen. In het kader van die overdracht is er kennelijk geen rekening gehouden met het gegeven dat [gedaagde]
– zoals hierna nog aan de orde komt – geen franchisenemer was maar een aparte status had, gegeven het jarenlange gebruik van de handelsnaam en het beeldmerk [huidige naam vennootschap] . Pas in februari van dit jaar hebben Brussels Investment en Euro Retail door middel van een sommatie tegenover [gedaagde] voor het eerst (zichtbaar) hun bezwaren geuit over dit gebruik. Dat is echter 12 maanden nadat [gedaagde] is gestopt met het afnemen van producten via Euro Retail, terwijl daarna tot oktober 2021 is gewacht met enige verdere actie. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] dan ook in haar verweer dat een spoedeisend belang bij het gevorderde ontbreekt. Niet valt in te zien waarom Brussels Investment en Euro Retail de uitkomst van een bodemprocedure niet kunnen afwachten.