17 feb 2016
Geen herstelbevoegdheid NL Octrooicentrum inzake octrooi PAZ
Raad van State 17 februari 2016, IEF 15806; ECLI:NL:RVS:2016:411 (appellant tegen NL Octrooicentrum)
Octrooirecht. Appellant is curator in het faillissement van PAZ. NL Octrooicentrum heeft het verzoek van appellant tot herstel in de vorige toestand van het vervallen, door PAZ gehouden Europees-NL octrooi nr. 1154766 ongegrond verklaard en het gevraagde herstel geweigerd. Appellant beroept zich op een ingevolge de Insolvenzordnung aan hem als curator toekomende bevoegdheid om rechtshandelingen die tot vier jaar voor de aanvang van de faillissementsprocedure zijn verricht ongedaan te maken. Bij de uitoefening van zo’n bevoegdheid dient het Nederlandse recht te worden geëerbiedigd. De door appellant genoemde bepalingen geven NL Octrooicentrum geen herstelbevoegdheid. Voor zover faalt het betoog. De aangevallen uitspraak moet echter worden vernietigd voor zover de rechtbank NL Octrooicentrum niet tot vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe te rekenen proceskosten heeft veroordeeld.
2.2. [appellant] beroept zich op een ingevolge de Insolvenzordnung aan hem als curator toekomende bevoegdheid om rechtshandelingen die tot vier jaar vóór de aanvang van de faillissementsprocedure zijn verricht ongedaan te maken.
Uit de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 18, eerste lid, van de Verordening, volgt dat [appellant] als door een Duitse rechter aangewezen curator van een in Duitsland failliet verklaarde, in dat land gevestigde vennootschap, in Nederland alle bevoegdheden kan uitoefenen die hem door het Duitse recht zijn verleend. Uit artikel 18, derde lid, van de Verordening, volgt dat de uitoefening van die bevoegdheden wordt begrensd door het Nederlandse recht. Artikel 18, eerste en derde lid, van de Verordening, die op bevoegdheden van de curator ten aanzien van de boedel van een insolvente onderneming zien, zijn een uitwerking van de bedoeling van de Verordening, zoals deze mede uit de preambule blijkt, om gecoördineerde afwikkeling van de insolventie van grensoverschrijdend opererende ondernemingen met eerbiediging van het nationale recht van de lidstaten mogelijk te maken.
Daargelaten of het Duitse faillissementsrecht voorziet in een bevoegdheid van de curator tot het herroepen van het niet (tijdig) betalen van de jaartaks en het aldus bewerkstelligen dat een van rechtswege vervallen octrooi herleeft, en evenzeer daargelaten of die bevoegdheid onder het toepassingsbereik van de Verordening valt, betekent het voorgaande dat bij die uitoefening van zo'n bevoegdheid het Nederlandse recht moet worden geëerbiedigd. Een bevoegdheid tot herstel van een vervallen octrooi is in het Nederlandse recht in de Row uitputtend geregeld in de artikelen 61, 62 en 23 van die wet. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Row, is die bevoegdheid alleen aan NL Octrooicentrum toegekend. De door [appellant] in beroep genoemde bepalingen geven NL Octrooicentrum voorts niet een van die van artikel 23, eerste lid, van de Row, te onderscheiden herstelbevoegdheid. [appellant] kan derhalve alleen door middel van een verzoek als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Row, herstel van het octrooi bewerkstelligen. De rechtbank heeft dit onderkend.
In zoverre faalt het betoog.
3.1. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, behoefde de rechtbank het besluit van 12 oktober 2012 niet te vernietigen om tot een proceskostenveroordeling te kunnen komen. Omdat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het door haar geconstateerde gebrek in het besluit van 12 oktober 2012 heeft gepasseerd, had zij NL Octrooicentrum tot vergoeding van aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe te rekenen proceskosten moeten veroordelen. Voor een veroordeling in de bij de rechtbank opgegeven reiskosten van gemachtigden en deskundigen, kosten van deskundigen en vertaalkosten bestond geen aanleiding.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank NL Octrooicentrum niet tot vergoeding van aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe te rekenen proceskosten heeft veroordeeld. Voor het overige moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.