6 okt 2020
Uitspraak ingezonden door Martin Luten en Marten Bosma, Arnold & Siedsma.
Geen inbreuk bij wege van equivalentie op drijvende zonnepaneleninstallatie
Vzr. Rechtbank Den Haag 6 oktober 2020, IEF 19466; ECLI:NL:RBDHA:2020:9924 (Ciel et Terre tegen ProFloating) Octrooirecht. Kort geding. Ciel et Terre (hierna: ‘C&T’) is een onderneming die drijvende installaties voor zonnepanelen ontwikkelt en verkoopt, waaronder de installatie genaamd Hydrelio. C&T is houdster van het Europese octrooi EP 3 336 447 B1. Conform het octrooi zijn er twee typen drijfelementen: steuninrichtingen en verbindingselementen. ProFloating biedt drijvende installaties voor zonnepanelen aan onder de naam FLOTAR. ProFloating heeft daar een niet-drijvend verbindingselement aan toegevoegd. C&T vordert een inbreukverbod voor het Nederlandse deel van haar octrooi. Het geschil splitst zich derhalve toe op de vraag of met de nieuwe configuratie van ProFloating sprake is van inbreuk bij wege van equivalentie. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord en inbreuk is niet aan de orde. Anders dan C&T stelt, kan het kenmerk "drijven" van "elk" verbindingselement niet worden weggeïnterpreteerd. Onder toepassing van de bij equivalentie wel gehanteerde function-way-result toets, is zowel de functie, de weg/wijze als het resultaat van het niet-drijvende verbindingselement anders. Ook is er geen (dreiging) van letterlijke (in)directe inbreuk. De vorderingen worden afgewezen.
4.6.1. (…) Daarbij komt dat in deelkenmerk f zonder voorbehoud is opgenomen dat “(…) de kunststoffen omhulling (31) een inwendig volume omvat waardoor drijven van het verbindingselement (30) verzekerd wordt, (…)”. De gemiddelde vakman begrijpt hieruit niet alleen dat het verbindingselement zelfstandig moet drijven maar ook hoe dat drijfvermogen wordt bewerkstelligt: doordat het hol is. Die bewoordingen sluiten voorshands uit dat de niet-drijvend (massief) uitgevoerde verbindingselementen alsnog drijvend zouden worden in de zin van conclusie 1 als gevolg van het drijfvermogen van de elementen waaraan zij gekoppeld zijn. Het is duidelijk dat de octrooihouder voor ogen had dat alle steunelementen en alle verbindingselementen zelfstandig drijvend zouden zijn en zodoende aan het drijfvermogen van het geheel zouden bijdragen, gelet op het gebruik van het woordje “elke” in kenmerken e en f. In dit verband is tevens belang dat – zoals hiervoor overwogen – uit kenmerk j, gelezen in samenhang met kenmerk f, duidelijk blijkt dat het verbindingselement dat de afstand tussen de rijen verzorgt, zelfstandig dient te drijven.
4.6.2. De stelling van C&T zou er op neer komen dat de gemiddelde vakman na lezing van beschrijving en conclusies zal menen dat - in het kader van het aannemen van equivalentie - het kenmerk “drijven” van “elk” verbindingselement voor sommige verbindingselementen kan worden weggeïnterpreteerd. Dit is naar voorlopig oordeel evenwel niet aan de orde. Daarvoor laten de bewoordingen van deelkenmerk f (en j) geen ruimte, gelezen in samenhang met de gedachte achter het voorschrift dat alle elementen moeten drijven. Het is verder niet zo dat de niet-drijvende elementen op onbelangrijke plaatsen in het systeem zitten. Voor zover C&T aanvoert dat de conclusie door gebruik van het woord “omvattende” toe zou laten dat er ook niet-drijvende verbindingselementen kunnen zijn, moet dit betoog worden gepasseerd omdat – zoals hiervoor overwogen – uit kenmerk j, gelezen in samenhang met kenmerk f, duidelijk blijkt dat het verbindingselement dat de afstand tussen de rijen verzorgt, (zelfstandig) dient te drijven.
4.6.3. Bovendien zou de aanname dat niet zelfstandig drijvende verbindingselementen bij wege van equivalentie nog onder deelkenmerk f vallen, ervoor zorgen dat de zonnepaneleninstallatie zou worden opgebouwd met behulp van drie in plaats van twee elementen, te weten een drijvende steuninrichting en verbindingselementen (30) die van elkaar verschillen, namelijk drijven of juist niet drijven. Ook dat past niet binnen de scope van de werkelijke uitvinding, die in het kader van eenvoudige productie, vervoer en assemblage uitgaat van slechts twee (modulaire) elementen. Onder toepassing van de bij equivalentie wel gehanteerde function-way-result toets, is zowel de functie, de weg/wijze als het resultaat van het niet-drijvende verbindingselement anders. Het verbindingselement heeft immers niet langer tevens de functie om aan het drijfvermogen van het systeem bij te dragen. De wijze waarop het verbindingselement alsnog boven water blijft, is verder wezenlijk verschillend: ondersteuning door belendende, wel drijvende elementen tegenover zelfstandig drijfvermogen door een holte (inwendig volume). Het resulteert voorts in een complexer systeem met niet twee maar drie modulaire elementen, dat (op plekken) minder goed zal drijven.
4.6.5. Het voorgaande betekent dat ProFloating door vervanging van de drijvende verbindingselementen die de afstand tussen de rijen bewaren door niet-drijvende verbindingselementen zoals opgenomen in de twee uitvoeringsvormen van haar nieuwe configuratie, voorshands geen inbreuk op basis van equivalentie maakt.