Gepubliceerd op dinsdag 30 augustus 2022
IEF 20916
Rechtbank Noord-Holland ||
30 aug 2022
Rechtbank Noord-Holland 30 aug 2022, IEF 20916; ECLI:NL:RBNHO:2022:7745 (DGP Race tegen PST c.s.), https://delex.nl/artikelen/geen-inbreuk-op-merk-en-handelsnaam-dutch-grand-prix

Geen inbreuk op merk en handelsnaam Dutch Grand Prix

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 29 augustus 2022, IEF 20916; ECLI:NL:RBNHO:2022:7745 (DGP Race tegen PST c.s.) Kort geding. DGP is een onderneming die verschillende (motor)sportevenementen organiseert op het racecircuit in Zandvoort, waaronder het Formule 1 evenement ‘The Dutch Grand Prix’. DGP is houder van een exclusieve licentie voor het gebruik van de Benelux woordmerken. PST c.s. is een reisorganisatie die zich bezighoudt met het organiseren van evenementen en (sport)reizen. DGP stelt dat PST c.s. (ongeautoriseerd) toegangskaarten voor het F1-evenement verkoopt en verspreidt en daarmee in strijd handelt met de algemene voorwaarden en onrechtmatig handelt tegenover DGP. PST c.s. heeft in reactie daarop medegedeeld dat zij de verkoop heeft gestaakt nadat zij door haar kaartenvoorraad heen was. Geoordeeld wordt onder meer dat DGP geen gegronde reden heeft zich te verzetten tegen het gebruik van het merk en dat een merkinbreuk niet kan worden aangenomen. Ook wordt geen inbreuk gemaakt op de handelsnaam  ‘Dutch Grand Prix’. Het enkele feit dat PST c.s. gebruik maakt van de aanduiding ‘Dutch Grand Prix’ in de context van het in de markt zetten van haar hospitality-arrangement is daarvoor onvoldoende.

4.10.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft DGP niet voldoende onderbouwd dat PST de woordmerken aldus gebruikt.

Zo is niet concreet aangegeven hoe de indruk kan ontstaan dat tussen DGP enerzijds en PST c.s. anderzijds een commerciële band zou bestaan, laat staan dat het relevante publiek een dergelijke band zou veronderstellen. Mede gelet op de onderbouwde betwisting van PST c.s. had het op de weg van DGP gelegen om haar stellingen in dit verband nader te onderbouwen. Voorts is niet betwist dat PST c.s. de toegangskaarten op een gebruikelijke wijze heeft geadverteerd en blijkt uit de door PST c.s. overgelegde stukken dat haar wijze van adverteren wel degelijk gebruikelijk is. Ook heeft DGP onvoldoende aannemelijk gemaakt hoe het enkele gebruik van de woordmerken in de advertenties de reputatie van het merk ernstig zou schaden. Het voorgaande brengt mee dat DGP geen gegronde reden heeft zich te verzetten tegen het gebruik van het merk en dat een merkinbreuk niet kan worden aangenomen. Haar vordering sub II is daarom niet toewijsbaar.

4.12.

De voorzieningenrechter volgt DGP niet in haar stelling dat PST c.s. de aanduiding ‘Dutch Grand Prix’ gebruikt als naam waaronder zij haar onderneming(en) voert. Uit de door DGP overgelegde stukken blijkt geenszins dat PST c.s. onder deze handelsnaam deelneemt aan het economisch verkeer. Het enkele feit dat PST c.s. gebruik maakt van de aanduiding ‘Dutch Grand Prix’ in de context van het in de markt zetten van haar hospitality-arrangement is daarvoor onvoldoende. Vordering sub III is dus ook niet toewijsbaar.