Gepubliceerd op donderdag 16 mei 2024
IEF 22048
Rechtbanken ||
7 jul 2021
Rechtbanken 7 jul 2021, IEF 22048; C/ 15/3 16187 / KG ZA 21-240 (Novartis c.s. tegen Teva), https://delex.nl/artikelen/geen-meldingsplicht-voor-teva-over-parallel-lopende-zaak-in-kort-geding-tegen-novartis

Uitspraak ingezonden door Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP.

Geen meldingsplicht voor Teva over parallel lopende zaak in kort geding tegen Novartis

Vzr. Rb. Noord-Holland 7 juli 2021, IEF 22048, LS&R 2239; Zaak nr. C/ 15/3 16187 / KG ZA 21-240 (Novartis c.s. tegen Teva) Novartis c.s., een farmaceutisch bedrijf, is houder van het Europese octrooi EP246. Teva, een bedrijf dat generieke geneesmiddelen verkoopt, heeft aangekondigd EP246 in Nederland niet te respecteren, wat leidde tot een inbreukprocedure door Novartis c.s. In een eerdere kortgedingprocedure heeft het hof Den Haag het octrooi geldig bevonden en Teva een verbod opgelegd om inbreuk te maken op EP246.

Parallel aan deze procedure loopt een oppositieprocedure bij het Europees Octrooi Bureau (EOB) die onder andere is gestart door een aan Teva gelieerde onderneming. Novartis c.s. wil dat Teva de rechtbank Den Haag informeert over recente ontwikkelingen in deze oppositieprocedure. Teva stemt hier niet mee in. De vraag die centraal staat in deze zaak is of een partij mee moet werken aan het informeren van de rechtbank in een daar aanhangige zaak over voor die zaak relevante ontwikkelingen bij het Europees Octrooibureau, terwijl de zitting gesloten is en de rechtbank zich nog over het vonnis beraad.  

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor Teva om in te stemmen met het informeren van de rechtbank Den Haag over de ontwikkelingen bij het EOB. De rechter wijst op artikel 6.2 van het procesreglement, dat bepaalt dat de rechtbank geen kennis neemt van berichten nadat de zaak in staat van wijzen is, tenzij beide partijen hiermee instemmen. Dit beginsel is fundamenteel in de rechtsorde en geeft Teva het recht haar medewerking te weigeren. De rechter concludeert dat Teva een duidelijk belang heeft om verdere vertraging in de bodemprocedure te voorkomen, en wijst de vordering van Novartis c.s. af bij gebrek aan een deugdelijke grondslag. De vordering van Novartis c.s. wordt afgewezen en Novartis c.s. wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Teva, begroot op €1.414,00.

R.o. 5.3. Novartis c.s. stelt zich op het standpunt dat Teva misbruik maakt van procesrecht door zich te beroepen op artikel 6.2 van het procesreglement omdat de rechtbank Den Haag op grond van artikel 21 Rv zou moeten worden ingelicht van de recente ontwikkelingen in de oppositieprocedure bij het EOB nu zij op basis van die informatie zou kunnen besluiten de behandeling van het geschil tussen Novartis es. en Teva met of zonder tijdsbepaling te schorsen (artikel 83 lid 4 Rijksoctrooiwet).

R.o. 5.4. Novartis c.s. miskent dat de regeling in liet procesreglement, die ook is terug te vinden in de gedragsregels voor advocaten,  de weergave is van een fundamenteel rechtsvorderlijk beginsel, te weten dat wanneer een zaak voor vonnis staat de rechtbank niet meer door partijen benaderd mag worden omdat het debat reeds is gesloten. Aan Teva komt dan ook het volste recht toe haar medewerking te weigeren. Dit geldt te meer nu Teva een duidelijk belang heeft om verdere vertragingen in de bodemprocedure te voorkomen, gelet op het eerder door Novartis c.s. in kort geding tegen haar verkregen inbreukverbod waaraan in geval van een voor Teva gunstig vonnis van de Haagse bodemrechter een einde zou kunnen komen. De vordering van Novartis c.s. zal dan ook wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag worden afgewezen.