Gepubliceerd op maandag 18 december 2017
IEF 17364
Rechtbank Oost-Brabant ||
15 dec 2017
Rechtbank Oost-Brabant 15 dec 2017, IEF 17364; ECLI:NL:RBOBR:2017:6553 (Zimmer+Rohde-ADO tegen Artex-Hunter Douglas-ADO), https://delex.nl/artikelen/geen-proceskostenvergoeding-omdat-van-dreiging-met-tenuitvoerlegging-was-geen-sprake

Uitspraak ingezonden door Léon Dijkman, HOYNG ROKH MONEGIER.

Geen proceskostenvergoeding omdat van dreiging met tenuitvoerlegging was geen sprake

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 15 december 2017, IEF 17364; ECLI:NL:RBOBR:2017:6553 (Zimmer+Rohde-ADO tegen Artex-Hunter Douglas-ADO). Merkenrecht. Proceskostenveroordeling. In kort geding [IEF 13728; IEF 13700] is, totdat de definitieve beslissing is genomen, verboden om enige activiteit rondom goederen en diensten rondom gordijn(stoffen) te ontplooien onder het teken ADO. Z+R vordert dat Artex het vonnis niet ten uitvoer zal leggen. De ondubbelzinnige toezegging van Artex is pas verkregen na het aanhangig maken van deze procedure en Z+R vordert de volledige proceskosten ex 1019h Rv. Van enige dreiging met tenuitvoerlegging was geen sprake, zou Z+R haar vordering hebben gehandhaafd, dan zou de vordering zijn afgeween en daarom wordt Z+R als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

4.8. Met Artex c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat op Artex c.s. niet de plicht rust om te bevestigen wat zij zelf kunnen opmaken uit het kort gedingvonnis. Overigens heeft Artex c.s. dat wel gedaan, reeds vóórdat Zimmer+Rohde c.s. haar oorspronkelijke vordering aanhangig maakte. In haar brief van 9 juni 2017 hebben haar advocaten immers met zoveel woorden aan de advocaten van Zimmer + Rohde c.s. bericht: "(...) Uit onze reactie op uw uitgebreide sommatie heeft u niet kunnen afleiden dat cliënte dreigt met executie van het kort geding vonnis. Cliënte doet dat ook uitdrukkelijk niet en heeft dat ook niet gedaan (...)"

Deze bewoordingen kunnen bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een expliciete toezegging dat Artex c.s. niet zal overgaan tot executie van het vonnis van 3 april 2017.

4.9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, zo Zimmer + Rohde c.s. haar oorspronkelijke vordering zou hebben gehandhaafd, de voorzieningenrechter deze vordering zou hebben afgewezen. Gelet hierop behoort Zimmer + Rohde c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.