Gepubliceerd op dinsdag 19 juni 2007
IEF 4203
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Gemoedelijke en gerieflijk

noflik.gifBBIE, beslissing inzake oppositie, 15 juni 2007, Nº 2000087.  Opposant Noflik BV tegen verweerder: Avek Holding B.V.

Tweede rijkstaalconflict. Oppositie op grond van beeldmerk Noflik tegen aanvraag woordmerk Noflik en betreffende de klassen 10 en 20 (meubels).  Er zijn te weinig Friezen om niet onderscheidend te zijn, geen soortgelijke waren, geen verwarring.

“Zoals uit het bewijs van gebruik is gebleken is de betekenis van het woord Noflik prettig, gemoedelijke en gerieflijk in het Fries. Het in aanmerking komend publiek in de Benelux zal echter niet op de hoogte zijn van deze betekenis. (…) Ervan uitgaande dat Friesland 643.000 inwoners heeft (Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Friesland is dit ten opzichte van de 27 miljoen inwoners van de Benelux een heel klein aantal. Voor de gemiddelde consument hebben de merken dan ook geen specifieke betekenis. Dit brengt met zich mee dat de merken intrinsiek onderscheidend vermogen hebben en dat de merken -voor zover relevant- ook begripsmatig identiek zijn.” (5.6)

"Enerzijds is in dit geval het in aanmerking komend publiek, het publiek dat bedden koopt; een aankoop die niet dagelijks plaatsvindt en waarvoor men zich goed voorbereid. (…) Anderzijds bestaat het in aanmerking komend publiek uit de ambtenaren die de portefeuille straatmeubilair van hun gemeente beheren. (…) Hoewel deze ambtenaar ook een paar keer in het leven een bed aanschaft, zal dit in aanmerking komend publiek niet van mening zijn dat de leverancier van het straatmeubilair ook bedden zal maken en omgekeerd zal deze ambtenaar zich niet bij de beddenwinkel vervoegen voor straatmeubilair.

In onderhavig geval is sprake van overeenstemmende merken, maar voor waren en diensten die niet soortgelijk worden geacht door het Bureau. Soortgelijkheid van waren en diensten is een voorwaarde voor het vaststellen van gevaar voor verwarring in een oppositie gezien de verwijzing in artikel 2.14, lid 1 BVIE naar artikel 2.3, sub a en b BVIE." (69 e.v.). De oppositie is niet gegrond. (

Lees de beslissing hier.