5 mrt 2025
Gerecht bevestigt weigering inschrijving merk 'EAST INDIES GIN'

Gerecht van de Europese Unie 5 maart 2025, IEF 22587; IEFbe 3885; ECLI:EU:T:2025:208 (Victor Waskito Purwana tegen EUIPO). Deze zaak betreft het beroep van Victor Waskito Purwana tegen de beslissing van de Kamer van Beroep van het EUIPO, waarbij de inschrijving van het beeldmerk "EAST INDIES GIN" als Uniemerk is geweigerd. De verzoeker vordert de nietigverklaring van deze beslissing. De verzoeker heeft een internationale registratie verkregen voor een merk dat betrekking heeft op waren zoals gedistilleerde alcoholische dranken, whisky, brandy, wodka, rum, gin, likeuren, wijn, sake en alcoholische cocktails. Het EUIPO ontving de kennisgeving van deze registratie en wees de aanvraag tot inschrijving af op grond van het ontbreken van onderscheidend vermogen en het misleidende karakter van het merk. De verzoeker stelde beroep in tegen deze beslissing. De Kamer verwierp het beroep en oordeelde dat er een voldoende directe en specifieke relatie bestond tussen het merk en de betrokken waren, waardoor het relevante publiek het merk zou opvatten als een beschrijving van de geografische herkomst. De Kamer oordeelde verder dat het merk gedeeltelijk misleidend was. De verzoeker vordert de nietigverklaring van de bestreden beslissing en voert twee middelen aan: ten eerste dat het merk niet beschrijvend is en ten tweede dat het niet misleidend is.
Het Gerecht stelt vast dat de Kamer terecht heeft geoordeeld dat het woordelement "EAST INDIES GIN" door het relevante publiek zal worden begrepen als "gin afkomstig uit de Maleise Archipel". Aangezien deze uitdrukking taalkundig normaal is en geen fantasie-elementen bevat, wordt het merk opgevat als een beschrijvende aanduiding van de geografische herkomst van de betrokken waren. Wat betreft de figuratieve elementen van het merk stelt het Gerecht dat het gebruikte lettertype niet substantieel afwijkt van gangbare lettertypes op de markt voor alcoholische dranken, en dat de aanvullende figuratieve elementen louter decoratief zouden worden waargenomen. Het Gerecht verwerpt het argument van verzoeker dat het EUIPO onvoldoende bewijsmateriaal had verstrekt, aangezien het EUIPO en de Kamer van Beroep ambtshalve feiten mogen onderzoeken en hun beslissing mogen baseren op feiten die niet door de verzoeker zelf zijn aangevoerd. Wat betreft het tweede middel over misleiding overweegt het Gerecht dat deze beoordeling niet nodig is, omdat al is vastgesteld dat de inschrijving moet worden geweigerd op grond van het beschrijvende karakter van het merk. Aangezien de bestreden beslissing rechtmatig is, wordt het beroep in zijn geheel verworpen. Met betrekking tot de proceskosten draagt elke partij haar eigen kosten.
30 Accordingly, without it being necessary to rule on the admissibility of Annex A.5 to the application, which is disputed by EUIPO, it must be held that the applicant has not shown that the Board of Appeal erred in finding, in paragraphs 38 and 39 of the contested decision, that the typeface used for the mark applied for was rather standard and did not deviate substantially from that usually used for alcoholic beverages.
41 Accordingly, since it follows from the examination of the first plea in law that the Board of Appeal correctly found that the mark applied for was descriptive of all the goods covered by that mark, within the meaning of Article 7(1)(c) of Regulation 2017/1001, it is not necessary to examine whether the Board of Appeal infringed Article 7(1)(g) of that regulation. It follows that it is also not necessary to examine the applicant’s argument that, by not relying on any facts or evidence in order to find that the mark applied for was deceptive, the Board of Appeal infringed Article 95(1) of Regulation 2017/1001.