Gepubliceerd op maandag 5 augustus 2024
IEF 22177
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
6 mrt 2024
Gerecht EU (voorheen GvEA) 6 mrt 2024, IEF 22177; ECLI:EU:T:2024:152 (Lidl tegen EUIPO en MHCS), https://delex.nl/artikelen/gerecht-vernietigt-beslissing-over-handelsmerk-voor-oranje-kleur-op-champagne

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

Gerecht EU, 6 maart 2024, IEF 22177, IEFbe 3767; ECLI:EU:T:2024:152 (Lidl tegen EUIPO en MHCS). In 1998 heeft de rechtsvoorganger van interveniënt MHCS een aanvraag gedaan voor de registratie van het kleurmerk zoals hierboven is afgebeeld in de categorie ‘Champagnewijnen’. Het merk werd aangeduid als een beeldmerk met de kleur oranje. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen wegens gebrek aan onderscheidend vermogen. Na verschillende beroepsprocedures werd het merk uiteindelijk in 2007 geregistreerd. Latere aanvragen voor nietigverklaring werden afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat het merk onderscheidend vermogen had verkregen door gebruik. Het Gerecht van de Europese Unie vernietigde een beslissing van de Eerste Kamer van Beroep in 2021 en bevestigde het merk als een kleurmerk.

Verzoeker stelt in deze zaak dat het merk alsnog geldig verklaard dient te worden en dat de zaak moet worden terugverwezen naar de Kamer van Beroep. De EUIPO en MHCS verzoeken het Gerecht deze vordering af te wijzen. Het EUIPO en de interveniënt beweren dat de verzoeker bepaalde bewijsmiddelen voor het eerst voor het Hof heeft ingediend, waardoor deze ontoelaatbaar zijn. De verzoeker geeft toe dat bepaalde bijlagen mogelijk voor het eerst bij het Hof zijn ingediend. Het Gerecht oordeelt dat het niet zijn taak is om feiten te toetsen aan de hand van documenten die voor het eerst voor het Hof zijn overgelegd en acht de bewijsmiddelen die voor het eerst zijn ingediend, ontoelaatbaar.

Met het eerste middel betoogt verzoeker dat de beschrijving van het merk niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van de Verordening nr. 40/94 en het Sieckmann arrest. Verzoeker meent dat er een essentieel verschil is tussen de definitie in kwestie en de Pantone-, RAL- of HKS-kleurcodes, omdat die definitie slechts een 'instructie is om de zogenaamd beschreven kleur te benaderen'. De verzoeker stelt ook dat een enkel kleurstaal niet duidelijk en nauwkeurig is en dat de gebruiker op basis daarvan niet in staat is de exacte kleurschakering te identificeren. Het Gerecht oordeelt echter dat uit het arrest Libertel volgt dat een kleurstaal, gecombineerd met een beschrijving in woorden van die kleur, een grafische voorstelling kan vormen in de zin van artikel 2 van Richtlijn 89/104, mits de beschrijving duidelijk, nauwkeurig, zelfstandig, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk en objectief is. Dat is hier, aldus het Gerecht, het geval. 

De verzoeker stelt dat de Kamer van Beroep terecht oordeelde dat het merk geen onderscheidend vermogen had, maar dat zij ten onrechte oordeelde dat het merk door gebruik onderscheidend vermogen had verkregen. Hier wordt ingegaan tegen het overgelegde bewijs. Het Gerecht acht het bewijs ofwel slechts ondersteunend of betreft niet alle lidstaten, in het bijzonder Griekenland en Portugal. Het bewijs voor Griekenland en Portugal toont niet direct dat het merk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen. EUIPO erkende dat er geen direct bewijs voor Griekenland was. Op basis hiervan kan het verzoek van de verzoeker om het merk ongeldig te verklaren niet worden ingewilligd omdat het Hof niet de bevoegdheid heeft om een beslissing van de Kamer van Beroep te vervangen. Het verzoek om de zaak terug te verwijzen naar de Kamer van Beroep voor heroverweging wordt echter wel ingewilligd.

111. In that regard, it should be borne in mind that, in accordance with the case-law cited in paragraph 85 above, it is possible that evidence of acquisition of distinctive character through use, by a particular sign, is relevant with regard to several Member States, or even to the whole of the European Union. In particular, it is possible that, for certain goods or services, the economic operators have grouped several Member States together in the same distribution network and have treated those Member States, especially for marketing strategy purposes, as if they were one and the same national market. In such circumstances, the evidence for the use of a sign within such a cross-border market is likely to be relevant for all Member States concerned. The same is true when, due to a geographic, cultural or linguistic proximity between two Member States, the relevant public of the first has sufficient knowledge of the products and services that are present on the national market of the second (see, to that effect, judgment of 25 July 2018, Société des produits Nestlé and Others v Mondelez UK Holdings & Services, C‑84/17 P, C‑85/17 P and C‑95/17 P, EU:C:2018:596, paragraphs 80 to 82). However, in the present case, the contested decision, with the exception of paragraph 135 thereof, relating to the demonstration of the acquisition of distinctive character in Luxembourg, does not contain other considerations explaining how the findings of the national courts referred to in paragraph 101 of the contested decision (see paragraph 109 above) are relevant for the other Member States, with the result that that extrapolation is, in any event, insufficiently reasoned.