Gerechtshof Leeuwarden 29 maart 2011, LJN BQ0581 (Dyna? Music Systems B.V. tegen Flauto Forte B.V. c.s.)
Leerstuk "corporate opportuning" kan de Rijksoctrooiwet niet doorbreken
Directeur-grootaandeelhouder vraagt octrooi aan op fluitkopsysteem voor dwarsfluiten, het zogenaamde Dynacork-systeem, een fluitkopsysteem en brengt dat onder in een nieuwe B.V. die met de vennootschap concurreert. Toepassing leerstuk 'corporate opportuning' (legal dictionairy en wikipedia)? Dit leerstuk kan de Rijksoctrooiwet niet doorbreken. Hof gaat uit van geldigheid van octrooi en zelfstandig Nederlands octrooi waarvan [geïntimideerde 1] uitvinder is ex art. 8 Rijksoctrooiwet.
Wel strijd met BW 2:8 en 2:9. De nieuwe B.V. handelt tevens onrechtmatig. Belang bij voortzetting octrooi. Integrale proceskostenvergoeding ex 1019h Rv afgewezen, nu het niet een procedure betreft handhaving van octrooien.
8. (...) De rechtbank heeft overwogen dat een bestuurder, wanneer zich een mogelijkheid voor de vennootschap voordoet om een transactie aan te gaan of zakelijke activiteiten te ontplooien die passen binnen het kader van haar bedrijfsvoering, en waarvan kenbaar is dat de vennootschap daar een redelijk belang bij heeft of zou kunnen hebben, deze mogelijkheid - door de rechtbank aangeduid met de aan het Amerikaanse recht (met name van de staat Delaware) ontleende begrip corporate opportunity - niet aan de vennootschap mag onthouden. De bestuurder die zich zelf een dergelijke opportunity toe-eigent, handelt volgens de rechtbank in strijd met artikel 2:9 BW. De rechtbank heeft vervolgens het Flauto Forte-systeem aangemerkt als een corporate opportunity voor Dyna. Volgens de rechtbank had ook Dyna het Flauto Forte-systeem op de markt kunnen brengen en kunnen exploiteren. Volgens de rechtbank was er voor [geïntimeerde 1] geen noodzaak om deze vinding in een andere vennootschap onder te brengen dan Dyna en heeft [geïntimeerde 1] onrechtmatig gehandeld jegens Dyna. Vervolgens heeft de rechtbank een verklaring voor recht gegeven dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Dyna en hem veroordeeld tot het vergoeden van de gederfde en te derven winst en van de schade die Dyna heeft geleden en nog zal lijden veroorzaakt door het onthouden van een corporate opportunity aan Dyna.
11. Het hof gaat in deze procedure uit van een geldig, zelfstandig Nederlands octrooi op het Flauto Forte-systeem waarvan [geïntimeerde 1] de uitvinder is in de zin van artikel 8 van de Rijksoctrooiwet . Voor zover Dyna heeft betoogd dat het Flauto Forte- systeem is ontleend aan het Dyna-systeem gaat het hof daaraan voorbij, nu Dyna in de veelheid van door haar aangespannen procedures, nimmer een procedure op grond van artikel 11 van de Rijksoctrooiwet is begonnen, in welk artikel is geregeld dat de aanvrager geen aanspraak op octrooi heeft indien de vinding ontleend is aan een ander. Evenmin is voldaan aan de eisen van artikel 12 van de Rijksoctrooiwet . [geïntimeerde 1] is immers nooit in dienst geweest van Dyna, noch is sprake van opleiding of wetenschappelijk onderzoek en evenmin van een daarop gelijkende situatie. Het doen van onderzoek en het octrooieren van nieuwe vindingen is niet één van de doelen die is opgenomen in de zeer ruime doelomschrijving van Dyna. Van een uitvinding in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 13 van de Rijksoctrooiwet is evenmin sprake.
12. Het hof concludeert dan ook dat op zich [geïntimeerde 1] als aanvrager overeenkomstig artikel 8 van de Rijksoctrooiwet aanspraak heeft op het octrooi. Ook ten aanzien van de internationale, thans vervallen, octrooiaanvragen geldt dat [geïntimeerde 1] krachtens het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (PCT-verdrag) als aanvrager heeft te gelden en daarmee aanspraak heeft op de aanvragen. Voor zover Dyna stelt dat het octrooi en de internationale octrooiaanvragen haar toekomen, oordeelt het hof dat de Nederlandse wet en het PCT-verdrag daartoe geen grondslag bieden, wat er ook zij van het - overigens ook in het Amerikaanse recht - niet onomstreden leerstuk van de corporate opportunity.
13. Dat [geïntimeerde 1] het Flauto Forte-systeem heeft uitgevonden en heeft geoctrooieerd, levert dan ook naar 's hofs oordeel noch een onrechtmatige daad jegens Dyna op, noch een inbreuk op de artikelen 2:8 dan wel 2:9 BW. Evenmin acht het hof een plicht voor [geïntimeerde 1] aanwezig om zijn vinding direct, al dan niet om niet, aan Dyna ter beschikking te stellen, terwijl ook voor de stelling van Dyna dat hij jegens Dyna gehouden is om het octrooi op het Flauto Forte-systeem te continueren, het hof geen enkele toereikende grondslag aanwezig acht.
14. Anders oordeelt het hof echter over het inbrengen van deze vinding in een andere vennootschap. Waar tussen partijen vaststaat dat Dyna bovenal was opgericht om de Dyna-fluitkop te exploiteren, brengen de artikelen 2:8 en 2:9 BW met zich dat het [geïntimeerde 1] als bestuurder van Dyna niet vrijstond een rechtstreeks met Dyna concurrerende onderneming in het leven te roepen, hetgeen hij heeft gedaan door zijn vinding in te brengen in Flauto Forte. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 1] in dit geval een ernstig verwijt treft terzake van het op poten zetten van een rechtstreekse concurrent voor Dyna en dienaangaande schadeplichtig is jegens Dyna (HR 20 juni 2008, LJN BC4959) en dat een verklaring voor recht in zoverre toewijsbaar is, hetgeen impliceert dat [geïntimeerde 1] Dyna de schade moet vergoeden die het gevolg is van het feit dat zij te maken heeft gekregen met Flauto Forte als concurrent, wat naar 's hofs oordeel inhoudt dat Dyna aanspraak kan maken op vergoeding van de schade die het gevolg is van omzetderving bij Dyna voor zover die verband houdt met de (althans volgens [geïntimeerde 1]) bescheiden omzet die Flauto Forte heeft geboekt met de vermarkting van haar fluitkoppen in de periode dat [geïntimeerde 1] bestuurder van Dyna was.
41. Grief 10 in het principaal appel heeft betrekking op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Dyna stelt dat zij recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding, zonder dat zij daarvooreen toereikende motivering geeft. Deze procedure betreft niet een procedure tot handhaving van de octrooien als bedoeld in artikel 1019h Rv.. Het hof wijst deze vordering dan ook af.
Lees de uitspraak hier (link en pdf)
Rijksoctrooiwet: artikel 8, 12, 13
Burgerlijk Wetboek 2:8 en 2:9