Gepubliceerd op donderdag 21 september 2006
IEF 2641
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Grensoverschrijding

traphekje.JPGRechtbank ’S-Gravenhage, 21 september 2006, KG ZA 06-694. Bettacare Limited tegen H3 Products B.V. & Wedeka B.V. (Met dank aan Ruud van der Velden, Lovells). 

Goed nieuws voor iedereen die graag International-Cross-Border-Patent-Litigation-Practice zegt.

“4.18. Bettacare vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod jegens H3 Products en Wedeka, twee in Nederland gevestigde vennootschappen. Zij stelt daartoe dat H3 naar het buitenland exporteert en meer in het bijzonder dat zij heeft aangetoond dat in ieder geval inbreuk wordt gemaakt in Duitsland. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.

4.19. Voldoende aannemelijk is geworden – en overigens geheel onweersproken gebleven – dat H3 Products ook (letterlijk) octrooiinbreuk heeft gemaakt in Duitsland. Op het specifieke punt van inbreuk in het buitenland is geen ander verweer gevoerd door H3 dan dat het arrest van het Hof van Justitie EG van 13 juli 2006 iz GAT/LuK mee zou brengen dat bij het voeren van een geldigheidsverweer naar Duits recht in kort geding de Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen. Bettacare heeft dat gemotiveerd betwist.

4.20. Het verweer van H3 wordt verworpen. Uit genoemd arrest – dat betrekking had op een (Duitse) bodemprocedure en waar de onderhavige problematiek niet met zoveel woorden aan de orde is geweest – volgt naar voorlopig oordeel niet dat bij het voeren van een nietigheidsverweer in kort geding ten aanzien van het octrooi in het buitenland, zoals door H3 in deze procedure gedaan, de krachtens art. 2 EEX Verordening bevoegde Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen wegens het bepaalde in art. 22 lid 4 EEX Verordening. Zoals al eerder in kort geding is uitgemaakt door deze rechtbank voorafgaand aan het wijzen van bedoeld arrest GAT/LuK, kan de voorzieningenrechter naar Nederlands recht in een geval als dit slechts een voorlopig oordeel geven in de vorm van een inschatting van de kansen van het betreffende nietigheidsverweer – of dat nu Nederlands recht of buitenlands recht betreft maakt in die zin geen verschil – waarmee het exclusieve veld van art. 22 lid 4 EEX in kort geding voor wat betreft buitenlands recht in beginsel niet wordt betreden, omdat niets definitiefs omtrent de geldigheid naar buitenlands recht wordt vastgesteld.

4.21. In beginsel is de Nederlandse voorzieningenrechter dan ook grensoverschrijdend bevoegd jegens deze Nederlandse gedaagden, hetgeen niet anders wordt door het het voeren van een nietigheidsverweer gebaseerd op het Duitse deel van EP 951. Niet is gesteld of gebleken dat in Duitsland een "kort geding"-achtige (litispendentie) of bodemprocedure (vgl. HR NJ 2002/563) aanhangig is en ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan een grensoverschrijdend verbod in het onderhavige geval moet worden afgewezen. Voor Duitsland kan dan ook een grensoverschrijdend inbreukverbod worden toegewezen jegens H3 Products en jegens Wedeka nu voldoende aannemelijk is geworden dat laatstgenoemde als producent van H3 Products in Duitsland inbreuk dreigt te maken, één en ander als nader geformuleerd in het dictum.

4.22. Overige grensoverschrijdende verboden worden alleen al afgewezen wegens schending van de stelplicht in kort geding.”

(Uitgebreidere bespreking van dit octrooirechtelijk geschil over kinderbarrières voor installatie in een doorgang of dergelijke (traphekjes) volgt).

Lees het vonnis hier.