Gepubliceerd op dinsdag 18 oktober 2005
IEF 1069
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Grievenstelsel

Hoge Raad, 14 oktober 2005, LJN:AT/830, nr. C04/166/HR Eurol B.V. tegen Eurochemie Beheer B.V. en Eurochemie B.V.

Opnieuw een lezenswaardige IE-arrest van de Hoge Raad waarin ook procesrechtelijke interessante aspecten aan bod komen. Eurol is een bedrijf dat sinds 1977 onder de handelsnaam EUROL smeermiddelen produceert en verkoopt. Eurol is rechthebbende van het Benelux woordmerk Eurol, daarnaast gebruikt zij het teken EUROL LUBRICANTS als onderscheidingsteken. Daarnaast heeft zij op 23 september 1997 de domeinnaam www.eurol.nl en op 15 september 2003  de domeinnaam www.eurollubricants.com aangevraagd.

Op basis van haar handelsnaam- en merkrechten is Eurol in kortgeding opgekomen tegen het gebruik van de naam EURO LUBRICANTS voor smeermiddelen en het gebruik van de domeinnaam www.eurolubricants.com door Eurochemie.

Eurol wint het kort geding in eerste aanleg. Tegen dit vonnis heeft Eurochemie met succes hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft bij arrest van 23 maart 2004 in appel en in het incidenteel appel het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vorderingen van Eurol alsnog afgewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat Eurol onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat zij de aanduiding EUROL LUBRICANTS al gebruikte voordat Eurochemie in december 2000 met het gebruik van teken EURO LUBRICANTS begon. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen het merk Eurol en het teken EURO LUBRICANTS.

Eurochemie heeft in hoger beroep een onderzoeksrapport overgelegd, dat aantoonde dat de foto’s die Eurol in eerste aanleg had overgelegd, waren bewerkt. Met deze foto’s trachtte Eurol aan te tonen dat zij eerder het teken EUROL LUBRICANTS gebruikte dan Eurochemie. In hoger beroep heeft Eurol nieuwe producties in het geding gebracht die zouden moeten aantonen dat zij het teken EUROL LUBRICANTS al gebruikte sedert 1998. Het Hof is aan deze laatste producties voorbijgegaan omdat Eurol deze pas bij memorie van antwoord in het geding had gebracht. Eurol heeft tegen dit oordeel van het Hof verschillende cassatiemiddelen opgeworpen.

Deze komen kort gezegd er op neer dat het Hof ten onrechte heeft vastgesteld dat “nu die producties pas bij memorie van antwoord waren overgelegd en Eurochemie daarop niet meer behoefde te reageren en zij dat ook niet gedaan had, het Hof in dit geding niet kon uitgaan van de juistheid van die producties”. De Hoge Raad maakt korte metten met dit standpunt: “bij deze stand van zaken heeft het Hof, nu het hier om een kort geding ging, niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het niet kon uitgaan van de juistheid van deze producties en dat Eurol daarom voorshands onvoldoende aannemelijk had gemaakt, dat zij EUROL LUBRICANTS al gebruikte voordat Eurochemie in december 2000 een aanvang maakte met het gebruik van het teken EURO LUBRICANTS”.

Ook de cassatiemiddelen, die gericht zijn tegen de vaststelling van het Hof dat niet is komen vast te staan dat Eurol de aanduiding EUROL LUBRICANTS gebruikte voor december 2000, falen.

Wel behaalt Eurol succes met haar cassatiemiddel tegen de verwerping van het Hof van de stelling van Eurol dat het hoger beroep van Eurochemie beperkt was tot de merkenrechtelijke grondslag. Het Hof heeft deze stelling verworpen op de grond dat Eurochemie met haar laatste grief het geschil in volle omvang aan het Hof ter beoordeling had voorgelegd.

De Hoge Raad oordeelt: “ bij de beoordeling van de klachten moet worden vooropgesteld dat aan grieven als eis wordt gesteld dat daarin de gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de besteden uitspraak behoort te worden vernietigd, behoorlijk in het geding naar voren worden gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn (HR 5 december 2003, nr. C03/124, NJ 2004, 76). Een algemene grief om het geschil in volle omvang aan de appelrechter voor te leggen, is daartoe niet voldoende, aldus de Hoge Raad. 

De Hoge Raad oordeelt: “Dit oordeel (van het Hof) is onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheden dat: (a) de veroordeling in eerste aanleg is uitgesproken op zowel de merkenrechtelijke als de handelsnaamrechtelijke grondslag; (b) geen van de grieven van Eurochemie in hoger beroep is gewijd aan de handelsnaamrechtelijke grondslag van de vordering; (c) Eurol in haar memorie van antwoord, onder het opschrift “Omvang hoger beroep” heeft gewezen op het ontbreken van grieven tegen het bestreden vonnis voorzover het op de handelsnaamrechtelijke grondslag berustte (…); (d) de maatstaven aan de hand waarvan inbreuken op merkrechten en handelsnaamrechten moeten worden vastgesteld deels uiteenlopen (...).

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem en verwijst het naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling van de beslissing. Lees het arrest hier.