10 sep 2024
Hof bevestigt auteursrecht architect op modulair bouwsysteem
Hof Arnhem-Leeuwarden 10 september 2024, IEF 22327; ECLI:NL:GHARL:2024:5733 (echtpaar tegen architecht) Een echtpaar en een architect hebben in het verleden samengewerkt aan een modulebouwsysteem. Na het oprichten van de vennootschap Woodstacker door de man en de architect ontstonden spanningen toen de vrouw een aandeel in de vennootschap claimde. Dit leidde tot een verslechtering van de relatie tussen de man en de architect. De vrouw richtte vervolgens een nieuwe eenmanszaak op en postte op sociale media dat ze met haar man door zou gaan met Woodstacker, zonder de architect. Beide partijen zijn nu van mening dat zij auteursrechten hebben op het bouwsysteem en dat de andere partij inbreuk maakt op deze auteursrechten. In eerste aanleg waren alleen de architect en de vrouw partij. De rechtbank kende de auteursrechten toe aan de architect. In hoger beroep voegde de man zich bij de vrouw om ook vorderingen tegen de architect in te stellen.
Het hof oordeelt dat de architect auteursrechthebbende is op het modulebouwsysteem, met inbegrip van de afbeeldingen. Beide partijen zijn het erover eens dat het systeem zelf niet in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming, maar dat het in samenstelling met de afbeeldingen van het ontwerp wel identificeerbaar genoeg is. Het echtpaar heeft gesteld dat de architect geen creatieve inbreng heeft gehad in het ontwerp van het systeem, maar het hof oordeelt dat de afbeeldingen die de architect heeft gemaakt duidelijk vrije creatieve keuzes bevatten, zoals de doorlopende wanden, het glazen balkon en het dichte vlak boven de schuifpui. De bijdragen van het echtpaar waren volgens het hof onvoldoende om auteursrechtelijke bescherming te claimen.
De man en de architect zijn volgens het hof gezamenlijk rechthebbende van de Woodstacker handelsnaamrechten omdat zij samen de vennootschap hebben opgericht. Dat de architect deze handelsnaam heeft geregistreerd in het handelsregister als een handelsnaam van zijn eenmanszaak is geen inbreuk op het gezamenlijke handelsnaamrecht van de man en de architect, omdat de registratie op zichzelf geen gebruik als handelsnaam meebrengt. Verder werd vastgesteld dat de vrouw in strijd handelde met eerdere rechterlijke verboden door afbeeldingen van de module te blijven gebruiken en schadelijke uitlatingen te doen over de architect.
Tot slot krijgt het echtpaar nog de gelegenheid om te reageren op de laatste producties van de architect, zodat het hof een volledig beeld krijgt voordat verdere beslissingen worden genomen.
3.30. Allereerst ligt de vraag voor of sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van artikel 10 Auteurswet (Aw) en welke dat zijn. Het auteursrechtelijk werkbegrip is een autonoom begrip dat in de landen van de Europese Unie op uniforme wijze moet worden uitgelegd en toegepast. Het Europese Hof van Justitie stelt twee eisen aan een werk. Ten eerste moet het oorspronkelijk zijn, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de maker. Ten tweede kunnen alleen de bestanddelen die de uitdrukking van een dergelijke intellectuele schepping zijn, als werk worden aangemerkt. Dat brengt mee dat de uitdrukkingsvorm van het voorwerp van de auteursrechtelijke bescherming voldoende nauwkeurig en objectief identificeerbaar moet zijn.6
3.31. Partijen zijn het er terecht over eens dat een ecologisch modulair (houten) bouwsysteem op zichzelf niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Zoals uit de hiervoor genoemde eisen volgt, kan alleen een concrete uitdrukkingsvorm een auteursrechtelijk beschermd werk zijn, omdat het anders niet nauwkeurig en objectief identificeerbaar is. Uit de stellingen van partijen maakt het hof op dat de vraag of sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken zich toespitst op de module zoals weergegeven in de afbeeldingen die [de architect] in producties 40 en 41 heeft overgelegd en die de rechtbank ook tot uitgangspunt heeft genomen in haar beoordeling. Het hof verwijst in dat kader ook naar de hiervoor in 3.28 weergegeven opsomming van [het echtpaar] (vanaf de tweede ‘bullet’).
3.32. Voor zover [het echtpaar] ook naar andere afbeeldingen en schetsen hebben gewezen, die zij hebben overgelegd, hebben zij niet toegelicht dat dit een weergave van een ander werk is. [het echtpaar] hebben bovendien onvoldoende onderbouwd van welke afbeeldingen zij dan een beoordeling willen en wat per overgelegde afbeelding de auteursrechtelijke beschermde trekken zijn.7 Het is eveneens onduidelijk wat [het echtpaar] bedoelen met “project Paardenwei”. [het echtpaar] vorderen in hun vordering onder f weliswaar ook (primair) een verklaring voor recht dat het auteursrecht daarop bij hen ligt, maar zij hebben onvoldoende toegelicht welk werk zij met dit project bedoelen, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof zal daarom beoordelen of de module, zoals volgens [het echtpaar] weergegeven in de afbeeldingen van (in ieder geval) producties 40 en 41, een auteursrechtelijk beschermd werk is. Daarbij zal het hof eerst de afbeeldingen van de buitenkant van de module beoordelen en daarna de afbeeldingen van de binnenzijde.
3.56. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.10 heeft geoordeeld, is voor het handelsnaamrecht niet relevant wie de naam heeft bedacht. Een handelsnaamrecht is verbonden aan de onderneming die onder die naam wordt gevoerd. Zowel uit de stellingen van [het echtpaar] als die van [de architect] volgt dat de handelsnaam Woodstacker werd gevoerd ten behoeve van de door [de man] en [de architect] samen op te richten onderneming Woodstacker B.V. Het hof volgt [het echtpaar] daarom in hun stelling dat deze handelsnaam ook alleen voor dit doel mocht worden gebruikt en dat als deze onderneming niet meer wordt gevoerd, geen recht bestaat op ander gebruik. Voor zover uit de stellingen en vorderingen van [het echtpaar] ook moet worden begrepen dat zij zelf een beroep doen op het handelsnaamrecht, geldt hetzelfde. Dit handelsnaamrecht kwam alleen de onderneming (in oprichting) van [de man] en [de architect] toe. Het was dus een gezamenlijk recht van [de man] en [de architect] . Omdat de onderneming uiteindelijk helemaal niet meer is opgericht en de samenwerking is geëindigd, is het handelsnaamrecht geëindigd. Op de mondelinge behandeling bij het hof hebben [de man] en [de architect] ook bevestigd dat zij geen belang meer hebben bij deze handelsnaam.
3.57. Dat [de architect] deze handelsnaam heeft geregistreerd in het handelsregister als een handelsnaam van zijn eenmanszaak is geen inbreuk op het gezamenlijke handelsnaamrecht van [de man] en [de architect] , omdat de registratie op zichzelf geen gebruik als handelsnaam meebrengt. Door [het echtpaar] is niet onderbouwd dat [de architect] deze handelsnaam ook daadwerkelijk heeft gevoerd voor zijn eenmanszaak. [de vrouw] kwam geen recht toe op de handelsnaam Woodstacker, omdat zij niet is toegetreden tot de nog op te richten onderneming en dus zelf geen onderneming (in oprichting) voerde onder deze naam. Anders dan [het echtpaar] in hun derde grief aanvoeren, volgt dit ook uit de prospectus van ‘Huize Kerklingh’ van november 2012, omdat daar de eenmanszaak van [de vrouw] als partner van Woodstacker staat vermeld en dus niet als (mede) naamvoerder.17 Dit brengt mee - zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.20 heeft geoordeeld en welk oordeel het hof overneemt - dat de uitlating van [de vrouw] dat zij recht had op de handelsnaam Woodstacker ook onrechtmatig was tegenover [de architect] .