Gepubliceerd op dinsdag 7 november 2023
IEF 21762
Hoge Raad ||
3 nov 2023
Hoge Raad 3 nov 2023, IEF 21762; ECLI:NL:HR:2023:1513 (Menzis/AstraZeneca), https://delex.nl/artikelen/hoge-raad-verwerpt-het-beroep-van-menzis

Hoge Raad verwerpt het beroep van Menzis

Hoge Raad 3 november 2023, IEF 21762, LS&R 2218; ECLI:NL:HR:2023:1513 (Menzis tegen AstraZeneca).  Voorafgaand aan deze cassatiezaak hebben partijen geprocedeerd bij het gerechtshof Den Haag [zie IEF 20449, LS&R 2013]. In deze zaak heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat AstraZeneca niet onrechtmatig handelde na vernietiging van haar octrooi wegens gebrek aan inventiviteit. Menzis heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Vervolgens is er een conclusie van de advocaat-generaal geweest die strekt tot verwerping van het cassatieberoep [zie IEF 21571, LS&R 2196].

Menzis vordert in deze procedure dat AstraZeneca onrechtmatig tegen Menzis heeft gehandeld, althans ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Menzis, en gehouden is schade van Menzis te vergoeden. De zorgverzekeraar voert hiervoor aan dat zij jarenlang meer heeft moeten betalen voor het geoctrooieerde geneesmiddel, terwijl AstraZeneca is verrijkt door marktexclusiviteit die achteraf onterecht bleek te zijn. De grieven die Menzis heeft ingediend gaan over deze ongerechtvaardigde verrijking, verwijtbaarheid aan de kant van AstraZeneca en risicoaansprakelijkheid. Het beroep van Menzis op ongerechtvaardigde verrijking op grond van art. 6:212 slaagt niet. AstraZeneca heeft niet onrechtmatig gehandeld door zich op haar octrooirechten te beroepen. Hiermee heeft de verrijking geen ongerechtvaardigd karakter. Met betrekking tot de verwijtbaarheid dient er gekeken te worden of AstraZeneca wist, dan wel diende te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat het octrooi geen stand zou houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure. Naar het oordeel van het hof kan niet worden geconcludeerd dat AstraZeneca dit wist of diende te beseffen. Er is dus geen verwijtbaarheid aan de kant van AstraZeneca. De Hoge Raad gaat hierin mee. Volgens het hof heeft AstraZeneca niet onrechtmatig gehandeld. Daardoor is AstraZeneca niet ongerechtvaardigd verrijkt. De Hoge Raad gaat eveneens hierin mee en behoeft geen nadere motivering. Volgens de Hoge Raad bestaat er geen reden om risicoaansprakelijkheid aan te nemen. Het feit dat Menzis niet zelf geneesmiddelen produceert en AstraZeneca zich daarom ook nooit ten opzichte van Menzis heeft beroepen op het octrooi, pleit juist tegen het toepassen van risicoaansprakelijkheid in de relatie met Menzis en niet tegen AstraZeneca.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van Menzis en veroordeelt Menzis in de kosten van het geding.

3.2 Onderdeel 1.1 neemt terecht tot uitgangspunt dat de omstandigheid dat AstraZeneca niet onrechtmatig heeft gehandeld, niet zonder meer meebrengt dat de door Menzis gestelde verrijking gerechtvaardigd is. Het kan echter niet tot cassatie leiden bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft het beroep op ongerechtvaardigde verrijking niet verworpen louter op de grond dat AstraZeneca niet onrechtmatig heeft gehandeld. De omstandigheden op grond waarvan het hof heeft geoordeeld dat AstraZeneca niet onrechtmatig heeft gehandeld (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.21), dragen ook zijn oordeel dat AstraZeneca niet ongerechtvaardigd is verrijkt.6 Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering. Daarop stuiten ook de klachten van onderdeel 1.2 af.

3.3 Aan onderdeel 2 ligt het uitgangspunt ten grondslag dat voor de beoordeling of AstraZeneca jegens Menzis onrechtmatig heeft gehandeld, als maatstaf geldt dat AstraZeneca wist, dan wel diende te beseffen dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat haar octrooi geen stand zou houden in een oppositie- of een nietigheidsprocedure. De onderdelen 2.4 en 2.5 klagen onder meer dat het hof met zijn oordeel in rov. 5.13 een te hoge drempel heeft opgeworpen voor het aannemen van verwijtbaarheid door aan te nemen dat de houder van een Europees octrooi, dat gelding heeft (gehad) in diverse Europese landen, waaronder Nederland, in beginsel mag varen op een geldigheidsoordeel van de Nederlandse bodemrechter over het Nederlandse deel van het octrooi. Bij de beoordeling of AstraZeneca op enig moment in de periode van 24 maart 2012 (de afloop van het ABC) tot 10 juni 2014 (de vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi) wist of moest beseffen dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans op ongeldigheid was, komt aan het oordeel van de Nederlandse bodemrechter niet meer gewicht toe dan aan de oordelen van andere Europese rechters en is de meerderheidsopvatting ook niet beslissend, aldus de onderdelen. De onderdelen klagen bovendien dat het hof zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd omdat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat in de periode van 24 maart 2012 tot 10 juni 2014 geen enkel moment is aan te wijzen waarop AstraZeneca wist of moest beseffen dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans op ongeldigheid van het octrooi was.

4. De Hoge Raad:

- verwerpt het beroep;

- veroordeelt Menzis in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van AstraZeneca begroot op € 14.229,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Menzis deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.