13 jul 2018
Kopieer citeerwijze ||
Fanofinefood tegen Levola
HR: De beschreven kenmerken van witte wieven zijn niet bekend bij iemand die niet bekend is met 'witte wieven'
HR 13 juli 2018, IEF ; ECLI:NL:HR:2018:1214 (Fanofinefood tegen Levola); ECLI:NL:HR:2018:1215; ECLI:NL:HR:2018:1217 Merkenrecht. Benelux-depot van het woord-/beeldmerk WITTE WIEVENKAAS. Het BBIE wijst oppositie op grond van de Benelux-inschrijving van het woordmerk HEKSENKAAS af. Het Hof Den Haag [IEF 17464] acht overeenstemming en verwarringsgevaar aanwezig, vernietigt de beslissing van het Bureau, wijst de oppositie alsnog toe en weigert de inschrijving. Klachten over (beoordeling van) overeenstemming en verwarringsgevaar. De klacht over de motivering van het oordeel dat een substantieel deel van het relevante publiek bekend is met de betekenis van het begrip ‘witte wieven’, is succesvol. Zonder nadere toelichting valt evenmin in te zien waarop het hof zijn oordeel grondt dat ook iemand die niet bekend is met de beschreven kenmerken die de ‘witte wieven’ in volksverhalen bezitten, op zijn minst zal weten dat de term ‘witte wieven’ verwijst naar fictieve vrouwelijke wezens en dat die term een negatieve connotatie heeft. De Hoge Raad vernietigt de beschikking en wijst het geding terug naar het Hof Den Haag.
3.5.2 Deze klacht slaagt. Het hof heeft met juistheid vooropgesteld dat voor begripsmatige overeenstemming is vereist dat een substantieel deel van het (relevante) publiek bekend is met de overeenstemmende betekenissen (van de woorden ‘heksen’ en ‘witte wieven’). Het heeft vervolgens geoordeeld dat de betwisting van FFF van die bekendheid onvoldoende is onderbouwd. Dit is het geval, aldus het hof, in het licht van de stukken waarop Levola haar stelling over de betekenis van de term ‘witte wieven’ baseert. Daarbij heeft het hof aangenomen, zo ligt in het oordeel besloten, dat ‘witte wieven’ een aanduiding is die de gemiddeld omzichtige, gewone consument uit het normale taalgebruik bekend is en dat iemand die de kenmerken niet kent die de ‘witte wieven’ in volksverhalen bezitten, in elk geval zal weten dat het bij die term gaat om fictieve vrouwelijke wezens en dat die term een negatieve connotatie heeft.
Het onderdeel klaagt terecht dat, zonder nadere toelichting, aan stukken die betrekking hebben op de betekenis die aan een term toekomt, geen gevolgtrekkingen kunnen worden verbonden omtrent de mate waarin de kennis van die term en van die betekenis onder het publiek verspreid is. Zonder nadere toelichting valt evenmin in te zien waarop het hof zijn oordeel grondt dat ook iemand die niet bekend is met de beschreven kenmerken die de ‘witte wieven’ in volksverhalen bezitten, op zijn minst zal weten dat de term ‘witte wieven’ verwijst naar fictieve vrouwelijke wezens en dat die term een negatieve connotatie heeft.
Opmerking verdient daarbij nog dat in het algemeen geen hoge eisen mogen worden gesteld aan de motivering of onderbouwing van de betwisting door een procespartij van een stelling van haar (de bewijslast daarvan dragende) wederpartij dat een bepaalde term en de betekenis daarvan bij het publiek bekend zijn.