Gepubliceerd op maandag 12 september 2022
IEF 20942
Hoge Raad ||
9 sep 2022
Hoge Raad 9 sep 2022, IEF 20942; ECLI:NL:HR:2022:1173 (Philip Morris tegen RPM), https://delex.nl/artikelen/hr-geexecuteerde-had-ook-moeten-worden-gedagvaard

Uitspraak ingezonden door Leonie Kroon, Dillinger Law en Thijs van Aerde, Houthoff.

HR: geëxecuteerde had ook moeten worden gedagvaard

HR 9 september 2022, IEF 20942; ECLI:NL:HR:2022:1173 (Philip Morris tegen RPM) Vervolg op [IEF 19507] en [IEF 19671]. Rotterdamsche Producten Mij (RPM) is een groothandelaar in consumptiegoederen. Philip Morris is een tabaksproducent en produceert onder andere tabakssticks van het merk HEETS. Philip Morris heeft onder de logistieke dienstverlener Loendersloot beslag tot afgifte ter vernietiging laten leggen op een partij tabaksproducten van het merk HEETS van Philip Morris. RPM, die stelt eigenaar te zijn van deze partij, vordert opheffing van dit beslag. RPM heeft echter uitsluitend Philip Morris gedagvaard en niet ook Loendersloot, zoals artikel 438 lid 5 (oud), thans artikel 438 lid 6 Rv eist.

Het hof had hieraan geen consequenties verbonden omdat het van oordeel was dat "het immers buiten iedere twijfel verheven [is] dat Loendersloot geen enkel zelfstandig belang heeft bij de Partij, nu zij daarop geen aanspraak maakt en ook geen andere belangen van Loendersloot daarbij zijn gesteld of aannemelijk geworden". De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof omdat de Hoge Raad van oordeel is dat uit artikel 438 lid 5 (oud), thans artikel 438 lid 6 Rv volgt dat RPM niet alleen Philip Morris (de executant) had moeten dagvaarden, maar ook Loendersloot (de geëxecuteerde). Het hof had RPM de gelegenheid moeten geven Loendersloot alsnog op te roepen. RPM wordt veroordeeld in de proceskosten van Philip Morris van 33.000 euro op de voet van artikel 1019h Rv.

3.3. Uit deze bepalingen volgt dat RPM in dit geding niet alleen Philip Morris (de executant) maar ook [de logistiek dienstverlener] (de geëxecuteerde) had moeten dagvaarden. Nu RPM niet ook [de logistiek dienstverlener] heeft gedagvaard, had het hof RPM de gelegenheid moeten geven om [de logistiek dienstverlener] alsnog in het geding te betrekken door oproeping op de voet van art. 118 Rv binnen een daartoe door het hof te stellen termijn. Dit heeft het hof ten onrechte nagelaten. De klacht slaagt.