17 dec 2020
Uitspraak ingezonden door Jesper Vrielink, Rijksuniversiteit Groningen.
HvJ EU beantwoordt prejudiciële vragen beoordelingsdatum vervallenverklaring
HvJ EU 17 december 2020, IEF 19733, IEFbe 3178; ECLI:EU:C:2020:1044 (Husqvarna tegen Lidl E-Commerce) [Vervolg op IEF 18791]. Het Bundesgerichtshof van Duitsland heeft aan het HvJ EU vragen gesteld inzake de uitleg van artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 betreffende de berekening van de periode van niet-gebruik van een merk. Duits recht bepaalt dat bij de berekening van de periode van gebruik van vijf jaar het tijdstip van instelling van de (reconventionele) vordering als uitgangspunt dient. Eindigt de periode van vijf jaar van niet-gebruik echter pas na instelling van deze vordering, dan moet worden uitgegaan van het tijdstip van de sluiting van de pleitzitting. Geoordeeld wordt dat artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 zich ertegen verzet dat het tijdstip van de sluiting van pleitzitting in aanmerking moet worden genomen als beoordelingsdatum, omdat die keuze zou stroken met de doelstelling om merken alleen te beschermen wanneer zij daadwerkelijk worden gebruikt en met de doelstelling van doeltreffendheid van de procedures. Het tijdstip dat de (reconventionele) vordering is ingesteld, dient dus in aanmerking te moeten worden genomen om vast te stellen of de in die bepaling bedoelde ononderbroken periode van vijf jaar is verstreken.
50 Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van een reconventionele vordering tot vervallenverklaring van de aan een Uniemerk verbonden rechten, het tijdstip dat in aanmerking moet worden genomen om vast te stellen of de in die bepaling bedoelde ononderbroken periode van vijf jaar is verstreken, het tijdstip is waarop deze vordering is ingesteld.