13 okt 2022
HvJ EU: KP tegen TV en gemeente Bodman-Ludwigshafen
HvJ EU 13 oktober 2022, IEF 21027, IEFbe 3556; C‑256/21, ECLI:EU:C:2022:786 (KP tegen TV en gemeente Bodman-Ludwigshafen) KP is houder van het Uniewoordmerk Apfelzügle. Het begrip "Apfelzügle” duidt op een span van meerdere door een tractor voortgetrokken aanhangers, dat bestemd is voor de appeloogst. Op 26 september 2018 hebben TV en de gemeente Bodman-Ludwigshafen reclame gemaakt voor het plukken en proeven van appels in het kader van een rit met de Apfelzügle. KP heeft bij het Landgericht München (rechter in eerste aanleg, München, Duitsland) een vordering wegens inbreuk op het merk van KP ingesteld, en daarbij verzocht TV en de gemeente Bodman-Ludwigshafen te verbieden het woord "Apfelzügle” voor de door dat merk aangeduide diensten te gebruiken. Voor diezelfde rechter hebben TV en de gemeente Bodman-Ludwigshafen reconventionele vorderingen tot nietigverklaring van het merk van KP ingesteld. KP trekt zijn vordering in, TV en gemeente Bodman-Ludwigshafen handhaven hun reconventionele vordering. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of artikel 124, onder a) en d), en artikel 128 van verordening 2017/100 aldus moeten worden uitgelegd dat een rechtbank bij een inbreukprocedure waarin de geldigheid van het merk door middel van een reconventionele vordering tot nietigverklaring wordt betwist, bevoegd blijft om uitspraak te doen over de geldigheid van dat merk als de hoofdvordering wordt ingetrokken. Het Hof beantwoordt dat een rechtbank in een dergelijke situatie inderdaad bevoegd blijft om uitspraak te doen over de geldigheid van het merk.
38. In dit verband blijkt uit de rechtspraak betreffende de regeling die is ingevoerd bij het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd en daarna achtereenvolgens overgenomen door verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), en door verordening nr. 1215/2012, dat een reconventionele vordering geen gewoon verweermiddel is. Hoewel zij wordt ingesteld in het kader van een procedure die is ingeleid door een ander rechtsmiddel, gaat het om een afzonderlijke en autonome vordering waarvan de procedurele behandeling losstaat van de hoofdvordering en die dus kan worden voortgezet zelfs indien de hoofdvordering van de verzoeker wordt afgewezen (zie in die zin arrest van 12 oktober 2016, Kostanjevec, C‑185/15, EU:C:2016:763, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39. Gelet op het voorgaande dient te worden geoordeeld dat het begrip „reconventionele vordering” in de zin van verordening 2017/1001 moet worden opgevat als een rechtsmiddel dat weliswaar afhangt van de instelling van een vordering wegens inbreuk en bijgevolg daarmee verband houdt, maar ertoe strekt het voorwerp van het geding uit te breiden en een autonome vordering te doen erkennen die losstaat van de hoofdvordering en waarmee met name de nietigverklaring van het betrokken merk wordt beoogd.
40. Doordat de reconventionele vordering de uitbreiding van het voorwerp van het geding met zich meebrengt, wordt zij dus autonoom ondanks dat verband met de hoofdvordering en blijft zij bestaan in geval van intrekking van de hoofdvordering. De reconventionele vordering onderscheidt zich derhalve van een gewoon verweermiddel en de uitkomst ervan hangt niet af van die van de vordering wegens inbreuk naar aanleiding waarvan zij is ingesteld.