27 jun 2024
HvJ EU: Servier
HvJ EU 27 juni 2024, IEF 22166, LS&R 2246, IEFbe 3763; ECLI:EU:C:2024:549 (Servier) Het Franse farmaceutische bedrijf Servier had een octrooi op het hartmedicijn perindopril tot het einde van de jaren 1990 en begin jaren 2000. Na deze periode verzocht Servier om aanvullende octrooien (waaronder het “947-octrooi”) in de daaropvolgende jaren. De geldigheid van de aanvullende octrooien werd aangevochten door verschillende generieke fabrikanten, waaronder het Sloveense bedrijf Krka. Naar aanleiding hiervan heeft Servier met Krka een overeenkomst gesloten die een exclusieve en onherroepelijke licentie vormde over het 947-octrooi voor perindopril in een paar Oost-Europese landen. In ruil daarvoor moest Krka een royalty van 3% op haar netto-omzet in die gebieden aan Servier betalen. De Europese Commissie heeft in 2014 geoordeeld dat de generieke fabrikanten als potentiële concurrenten van Servier beschouwd moesten worden en de overeenkomsten in strijd zijn met art. 101 en 102 VWEU. Het Gerecht oordeelde dat de regeling tussen Servier en Krka voor de Oost-Europese markten een geldige overdracht van technologie was, in plaats van een aansporing voor Krka om zich buiten de door Servier bestreken markten te houden.
Het Hof merkt op dat een octrooilicentie voor de houder van dat octrooi een legitiem middel kan zijn om aan een derde het recht te verlenen om de door dat octrooi beschermde uitvinding te exploiteren. De licentieovereenkomst met Krka heeft echter als prikkel gediend om voor elkaar te krijgen dat Krka de verbintenis zou aangaan om af te zien van haar toetreding tot de belangrijkste markten van Servier, zodat de beide ondernemingen tot een onderlinge verdeling van de markt konden overgaan. Servier is er niet in geslaagd om de kwalificatie als mededingingsbeperking naar strekking te ontkrachten die in het besluit van de Europese Commissie werd gegeven aan de praktijk van Servier en Krka om de perindoprilmarkt door middel van de schikkings- en licentieovereenkomsten met Krka te verdelen. De Europese Commissie hoefde hiertoe niet te bewijzen dat Krka de perindoprilmarkt zou zijn betreden zonder de overeenkomsten met Servier.
174. Wat de kritiek van de Commissie op punt 963 van het bestreden arrest betreft, zij eraan herinnerd dat het Gerecht in dat punt over het geval dat zich een werkelijk octrooigeschil voordoet en er een licentieovereenkomst is die rechtstreeks verband houdt met de schikking van dat geschil, heeft geoordeeld dat een schikkingsovereenkomst betreffende dat geschil die mededingingsbeperkende bedingen bevat, zoals niet-betwistingsbedingen en verhandelingsverboden, gekoppeld aan een licentieovereenkomst betreffende dat octrooi, slechts als mededingingsbeperking naar strekking kan worden aangemerkt indien de Commissie kan aantonen dat die licentieovereenkomst een transactie vormt die niet tegen normale marktvoorwaarden is overeengekomen en aldus een betaling in omgekeerde richting verhult.
175. Terwijl de bij het litigieuze besluit vastgestelde inbreuk op artikel 101 VWEU erin bestond dat Servier en Krka de markten onderling in twee zones verdeelden, waarvan er slechts één binnen de reikwijdte van die inbreuk viel, heeft het Gerecht in de punten 963 tot en met 965 van het bestreden arrest in essentie uiteengezet dat het enkel zou onderzoeken of de licentieovereenkomst met Krka kon worden gerechtvaardigd door de schikkingsovereenkomst met Krka dan wel of die licentieovereenkomst daarentegen in werkelijkheid een betaling in omgekeerde richting verhulde die Krka ertoe aanzette zich aan het in die schikkingsovereenkomst opgenomen verhandelingsverbod en niet-betwistingsbeding te onderwerpen. Deze redenering gaat ten eerste voorbij aan het feit dat de licentieovereenkomst met Krka betrekking heeft op markten die niet binnen de werkingssfeer van de inbreuk op artikel 101 VWEU vallen en ten tweede aan de aard van die inbreuk, die niet bestaat in een eenvoudige schikkingsovereenkomst op het gebied van een octrooigeschil tegen een betaling in omgekeerde richting, maar in een marktverdelingsovereenkomst.
356. Door in de punten 1142 tot en met 1168 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie niet had bewezen dat Krka zonder het in de schikkingsovereenkomst met Krka opgenomen verhandelingsverbod waarschijnlijk tot de markten in Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk zou zijn toegetreden, en in de punten 1188 tot en met 1213 van dat arrest dat de Commissie niet had bewezen dat het, zonder het in die overeenkomst opgenomen niet-betwistingsbeding, in de bewoordingen van punt 1203 van dat arrest, „waarschijnlijk of zelfs aannemelijk” zou zijn geweest dat de voortzetting van de contentieuze procedures waarin de geldigheid van het 947-octrooi werd betwist „tot een snellere of meer volledige ongeldigverklaring van dat octrooi zou hebben geleid”, heeft het Gerecht artikel 101, lid 1, VWEU onjuist uitgelegd en toegepast, hetgeen heeft geleid tot de onrechtmatigheid van de punten 1147 tot en met 1168 en 1188 tot en met 1213 van het bestreden arrest.
469. De beoordeling van alle argumenten van partijen en van het bewijsmateriaal in het dossier leidt dus tot de vaststelling dat de Commissie zonder een kennelijke beoordelingsfout te maken zich in overweging 1745 van het litigieuze besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat, ook al kan een octrooilicentie voor de houder van dat octrooi een legitiem middel zijn om aan een derde het recht te verlenen om de door dat octrooi beschermde uitvinding te exploiteren, de licentieovereenkomst met Krka als prikkel had gediend om voor elkaar te krijgen dat Krka de verbintenis zou aangaan om af te zien van haar toetreding tot de belangrijkste markten van Servier, zodat die beide ondernemingen tot een onderlinge verdeling van de markt konden overgaan.