Gepubliceerd op donderdag 17 augustus 2023
IEF 21619
Rechtbank Den Haag ||
9 aug 2023
Rechtbank Den Haag 9 aug 2023, IEF 21619; ECLI:NL:RBDHA:2023:12208 (Verjo en Veka/CBR), https://delex.nl/artikelen/licentieovereenkomst-tussen-eisers-en-cbr-loopt-niet-voor-onbepaalde-tijd

Uitspraak ingezonden door Jordi Bierens, Pels Rijcken.

Licentieovereenkomst tussen eisers en CBR loopt niet voor onbepaalde tijd

Rechtbank Den Haag 9 augustus 2023, IEF 21619; ECLI:NL:RBDHA:2023:12208 (Verjo en Veka/CBR) Verjo en VekaBest (hierna:eisers) exploiteren ieder een onderneming die verkeersleermiddelen ter voorbereiding op het theorie- en/of praktijkexamen bij het CBR verkoopt. Hierbij is een rijlesmethode ontwikkeld door het CBR, onder de naam RIS (‘Rijopleiding In Stappen’). CBR is sinds 2003 houdster van twee Benelux-merken voor de RIS-methode. Eisers zijn benaderd om de lay-out en het drukken van de RIS-leermiddelen te verzorgen. Het CBR bleef de tekstuele inhoud leveren. Partijen raken in conflict over de vraag of zij een exclusief licentierecht van het CBR hebben gekregen en of anderen RIS-leermiddelen zouden mogen uitgeven. CBR stelt altijd rechthebbende te zijn geweest op de RIS-merken en -materialen en deelt op 18 januari 2023 aan partijen mee dat zij tijdelijke en opzegbare licenties voor het uitgeven van de RIS-methode aan andere partijen zal verlenen. Eisers stellen dat zij een exclusieve uitgiftelicentie hebben gekregen, die voor onbepaalde tijd loopt en slechts met inachtneming van een redelijke opzegtermijn kan worden opgezegd. Zij vorderen in kort geding dat het CBR staakt zich voor te doen als uitgever van de RIS-methode.

De voorzieningenrechter stelt dat de vordering alleen kan worden toegewezen als er sprake is van een exclusieve licentie tussen partijen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat partijen nooit iets hebben vastgelegd over de aard van hun rechtsverhouding, hoewel zij er veel over gediscussieerd hebben. Voor zover er uit de handelingen van het CBR een beoogde exclusiviteit afgeleid lijkt te kunnen worden, kan niet met zekerheid worden gezegd dat deze exclusiviteit onvoorwaardelijk zou zijn, noch dat zij voor onbepaalde tijd zou gelden. De voorzieningenrechter gaat ook niet mee in de stelling van eisers dat een opzeggingstermijn van twee jaar in acht moet worden gehouden. In de gegeven omstandigheid, waarin het CBR begin januari 2023 heeft aangegeven andere partijen toe te laten, is er geen gevaar dat er plotseling concurrenten op de markt zullen verschijnen. De voorzieningenrechter ziet dit bericht als het moment van opzeggen. Een half jaar wordt geacht een redelijke opzegtermijn te zijn. De vorderingen van eisers worden afgewezen.

4.13 De brief van 18 januari 2023 van het CBR is te beschouwen als een opzegging van de (mogelijke) afspraak tot exclusiviteit. Uiterlijk vanaf dat moment dienden Verjo en VekaBest er rekening mee te houden dat ook andere uitgevers konden worden toegelaten op de RIS-markt. Verjo en VekaBest kunnen niet gevolgd worden in hun stelling dat bij opzegging van het exclusieve recht tot het uitgeven van RIS-materiaal een termijn van twee jaar in acht genomen zou moeten worden. In de gegeven omstandigheden leidt de opzegging er namelijk niet toe dat er op korte termijn een concurrent op de markt kan komen. Een mogelijke gegadigde dient zijn leermiddelen immers eerst ter goedkeuring voor te leggen. Daar komt bij dat niet aannemelijk is geworden dat er op dit moment al een partij in de startblokken staat en er inmiddels meer dan een half jaar is verstreken sinds de opzegging. Dat heeft naar voorshands oordeel dan ook feitelijk als een redelijke termijn te gelden. Om diezelfde reden is het aanbieden van een schadevergoeding ook niet zonder meer aangewezen.