Gepubliceerd op woensdag 23 maart 2005
IEF 110
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Mededeling van de Rechtbank ’s-Gravenhage

Herziening versnelde bodemprocedure in octrooizaken: De in BIE 1996 nr. 8 p. 292 gedane mededeling over de versnelde bodemprocedure in octrooizaken van de Haagse rechtbank, als aangevuld in BIE 1998 nr. 4, p.139, is in het licht van de herziening van het burgerlijk procesrecht per 1 januari 2002 niet meer up to date en behoeft aanpassing. De rechtbank maakt van de gelegenheid van deze aanpassing gebruik tegelijkertijd enige wijzigingen in het regime door te voeren, op punten waar dat in de praktijk wenselijk is gebleken. Bedoelde aanpassing en wijzigingen zijn na overleg met onder meer de voorzitter van de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld door het bestuur van de Rechtbank 's-Gravenhage.

Het versnelde regime in octrooizaken zal voortaan de hierna weergegeven regeling volgen (onmiddellijke werking), behoudens voor zover uit de door de Voorzieningenrechter te wijzen of reeds gewezen beschikkingen anders blijkt.

 

1.         Een eisende partij die toegelaten wenst te worden tot het versneld regime in octrooizaken dient daartoe een verzoek in bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank ‘s-Gravenhage, zonodig (met name in geval van in het buitenland gevestigde gedaagden) tevens een verzoek ex art. 117 Rv behelzend.

2.         Bij het in 1. bedoelde verzoek moeten worden overgelegd:

-          een concept dagvaarding die voldoet aan de vereisten van art. 111 Rv en waarin, in geval het een inbreukprocedure betreft, is aangegeven dat en waarom op welke octrooiconclusie(s) (uitgesplitst per kenmerk) inbreuk wordt gemaakt met welk(e) product(en) en/of werkwijze(n) en/of dat en waarom sprake is van octrooiinbreuk, danwel, indien het een nietigheidsprocedure betreft, waarin nauwkeurig en gemotiveerd is aangegeven op welke literatuurplaatsen en/of feitelijke gebeurtenissen eisende partij zich te dien einde beroept;

-          het octrooischrift of de octrooischriften waar eisende partij zich op beroept, alsmede bij niet in het Nederlands gestelde octrooien de Nederlandse vertaling daarvan;

-          een opgave van verhinderdata voor pleidooi (indien bekend is door wie de wederpartij(en) zich zullen laten bijstaan: van procespartijen en raadslieden aan beide zijden) in de zin van art. 6.1 van het Landelijk rolreglement in een periode van ongeveer 28 tot 40 weken later;

3.         Indien de Voorzieningenrechter het in 1. bedoelde verzoek honoreert – in zoverre volgens een procedure die afwijkt van art. 6.2 van het Landelijk rolreglement, wordt in de daartoe gegeven beschikking verlof verleend om op uiterlijk een bepaalde dag te dagvaarden met bepaling van de in de dagvaarding te noemen eerste roldatum waartegen wordt gedagvaard en wordt in beginsel het hele verdere tijdschema van de procedure vastgelegd. Op de voor dagvaarding bepaalde datum dient eiser de tekst van de dagvaarding en van de beschikking tevens per aangetekende post rechtstreeks aan de wederpartij(en) toe te zenden.

Het verdere verloop van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken volgt in hoofdlijn en behoudens afwijking daarvan in bedoelde beschikking het hierna volgende stramien.

4.         Op de eerst dienende dag dient eisende partij, zo nodig onder verdere toelichting van de feiten en stellingen waarop een beroep wordt gedaan, alle producties waarop deze zich wenst te beroepen in het geding brengen (waaronder in elk geval begrepen de wettelijk vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands registratie-octrooi betreft) conform artt. 2.1 en 3.1 van het Landelijk rolreglement, terwijl eisende partij deze tevens op dezelfde dag rechtstreeks in het bezit dient te hebben gebracht van de wederpartij(en). Conform art. 3.2 van het Landelijk rolreglement kan eenmalig een in die bepaling vermeld uitstel worden verleend van 2 weken, verder uitstel zal niet worden verleend. Stukken die ten tijde van de hierbedoelde datum beschikbaar waren en toch niet in dat stadium zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd.

5.         Ingevolge artt. 2.7 jo. 2.8 sub (b) jo. noot 12  eerste gedachtestreepje jo. 2.9 van het Landelijk rolreglement wordt de zaak vervolgens aangehouden tot een in beginsel 12 weken later gelegen rolzitting voor het nemen van de conclusie van antwoord, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. Op de roldatum bepaald voor antwoord dient gedaagde partij alle producties waarop deze zich wenst te beroepen in het geding te brengen (waaronder in elk geval begrepen de wettelijk vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands registratie-octrooi betreft) conform art. 2.1 van het Landelijk rolreglement, terwijl gedaagde partij deze tevens op dezelfde dag rechtstreeks in het bezit dient te hebben gebracht van eisende partij. Stukken die ten tijde van de hierbedoelde datum beschikbaar waren en toch niet in dat stadium zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd.

6.         Indien gedaagde partij een incident opwerpt, dan kan dat tegelijk met voor conclusie van antwoord bepaalde termijn, hetgeen bedoelde partij overigens niet ontslaat van de verplichting ten gronde te antwoorden op de voor antwoord bepaald termijn, op straffe van akte niet dienen. De termijn voor antwoord in een incident is in alle gevallen (of het incident nu op de voor antwoord bepaalde dag wordt opgeworpen of in een eerder stadium) op straffe van akte niet dienen in het incident conform art. 2.7 van het Landelijk rolreglement in beginsel 2 weken. Ook bij pleidooi kan daar vervolgens niet op worden teruggekomen.

Uitsluitend indien gedaagde partij een incident opwerpt op de eerst dienende dag en de wens te kennen geeft dat daarop voorafgaand aan de voor conclusie van antwoord bepaalde termijn wordt beslist, zal de rechtbank zo mogelijk binnen twee weken na de datum bepaald voor antwoord in het incident vonnis wijzen. Op incidenten die na de eerst dienende dag worden opgeworpen zal tegelijk met het eindvonnis worden beslist. 

7.         Eveneens ingevolge artt. 2.7 jo. 2.8 sub (b) jo. noot 12 eerste gedachtestreepje jo. 2.9 van het Landelijk rolreglement wordt in geval gedaagde partij een eis in reconventie instelt (die voor het overige moet voldoen aan het hiervoor in 2. eerste gedachtestreepje gestelde, alsmede, voor wat de producties betreft, aan het hiervoor in 5. dienaangaande gestelde) de zaak aangehouden tot een in beginsel 12 weken later gelegen rolzitting voor het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. De Voorzieningenrechter stelt deze datum in zijn beschikking vast, ongeacht of daadwerkelijk een eis in reconventie wordt ingesteld. Eisende partij kan in het geval geen eis in reconventie is ingesteld waarbij vernietiging van het octrooi wordt gevorderd, maar wel als verweer een beroep wordt gedaan op nietigheid van door eisende partij ingeroepen octrooien, uiterlijk op de dag die in de beschikking is bepaald voor antwoord in reconventie, derhalve in beginsel 12 weken na antwoord, bij akte reageren op uitsluitend de bij antwoord gebezigde nietigheidsargumenten, zulks ingevolge artikel 2.11 van het Landelijk rolreglement, zodat ook dan aan de eisen van hoor en wederhoor en de goede procesorde in voldoende mate recht wordt gedaan. Aan na antwoord opgeworpen nietigheidsverweren zal de rechtbank voorbij kunnen gaan, indien eisende partij daar gelet op de beginselen van hoor en wederhoor en de goede procesorde onvoldoende op kan reageren.

8.         Indien eisende partij in reconventie een incident opwerpt, dan is de termijn voor antwoord in het incident conform art. 2.7 van het Landelijk rolreglement 2 weken, op straffe van akte niet dienen in het incident. In het incident zal tegelijk met het eindvonnis vonnis worden gewezen.

9.         In de versnelde bodemprocedure in octrooizaken wordt in afwijking van artt. 5.1 en 5.2 van het Landelijk rolreglement geen roldatum gelegen 2 weken na antwoord bepaald en evenmin een comparitie van partijen gelast, aangezien zaken in dit regime bij voorbaat ongeschikt geacht worden voor comparitie na antwoord.  Eisende partij die is toegelaten te procederen volgens de versnelde bodemprocedure in octrooizaken ziet tevens bij voorbaat af van conclusie van repliek, onder de voorwaarde dat zijn bij voorbaat gedane verzoek om pleidooi wordt toegestaan, welke voorwaarde bij honorering van het in 1. bedoelde verzoek is vervuld.

10.       Pleidooi wordt in de beschikking van de Voorzieningenrechter conform art. 2.7 van het Landelijk rolreglement bepaald op in beginsel 6 à 10 weken na de roldatum die is bepaald voor antwoord in reconventie. In zoverre in aanvulling op art. 6.3 van het Landelijk rolreglement dient de eisende partij 3 extra procesdossiers ten behoeve van pleidooi voor de meervoudige kamer over te leggen. Voor procesdossiers, met inbegrip van het originele procesdossier, gelden de volgende regels:

a)         De in de extra procesdossiers overgelegde producties (met name foto's, prints van internetsites en andere afbeeldingen) dienen tenminste dezelfde kwaliteit te hebben als die van het originele dossier;

b)         Een bepaald als productie overgelegd stuk dient (ook in het originele dossier) niet nogmaals elders in de procedure te worden overgelegd, tenzij daar een goede reden voor is;

c)         Indien een bepaalde kleurstelling in de originele producties van belang is, dient in de extra dossiers ook voor deze kleur te worden gezorgd (kleurkopieën , kleurenfoto's etc.);

d)         Partijen dienen zich te realiseren dat producties in een buitenlandse taal, niet zijnde Engels, mogelijk niet de aandacht van de rechtbank krijgen die deze zouden hebben gekregen, indien deze zouden zijn voorzien van een vertaling in het Nederlands;

e)         Alle aan te leveren procesdossiers dienen voorzien te zijn van duidelijke, doorgenummerde en hanteerbare tabbladen tussen de verschillende producties;

f)          Alle processtukken van enige omvang moeten tezamen zijn gebonden in ordners die stevig gebruik kunnen doorstaan en zowel op de rug als op de voorkant zijn voorzien van duidelijke en inzichtelijke (door)nummering en tevens voorzien zijn van inhoudsopgaven in het begin van elke bundel;

g)         Nieuwe in te voegen documenten dienen te worden aangeleverd voorzien van perforaties en (doorgenummerde) tabbladen teneinde in de al verschafte bundels te kunnen worden opgenomen, in voorkomend geval voorzien van extra doorgenummerde ordners die voldoen aan de criteria onder f), indien de nieuwe in te voegen documenten niet in de al verschafte bundels kunnen worden opgenomen.

In aanvulling op art. 6.4 van het Landelijk rolreglement wordt voor de pleitzitting aan ieder der partijen (waarbij meerdere eisers respectievelijk gedaagden als één partij worden beschouwd en desnodig meerdere raadslieden aan dezelfde zijde de verdeling van de pleittijd per partij tevoren in onderling overleg dienen vast te stellen) een eerste termijn van maximaal 90 minuten gegund en een tweede termijn van maximaal 20 minuten.

11.       Indien partijen voor pleidooi nog nadere producties in het geding willen brengen, geldt het volgende. Uitgangspunt is in verband met de goede procesorde dat nadere producties buiten de in 4, 5 en 7 bedoelde producties steeds in een zo vroeg mogelijk stadium rechtstreeks aan de (raadslieden van de) wederpartij en de rechtbank (buiten de rol om) dienen te worden ingezonden. De uiterlijke termijn waarbinnen dergelijke producties nog kunnen worden ingezonden is conform art. 1.12 van het Landelijk rolreglement 2 weken voor pleidooi. Stukken die, hoewel eerder beschikbaar, toch niet in een eerder stadium zijn toegezonden kunnen op instigatie van de wederpartij of ambtshalve door de rechtbank worden geweigerd, in welk geval deze niet tot de processtukken zullen worden gerekend.

12.       Indien een eisende partij niet conform de beschikking van de Voorzieningenrechter procedeert, wordt de zaak ambtshalve uit de versnelde procedure in octrooizaken verwijderd.

 

 

 

’s-Gravenhage, maart 2005