Merkenrecht
Over uitspraken valt te twisten. De stelling van het GvEA in het gisteren gewezen arrest Tucci/Pucci dat: "De waren van klasse 25 dienen om delen van het menselijke lichaam te bedekken en te kleden, terwijl de waren van klasse 18 dienen om voorwerpen te dragen, als kamerdecoratie of als grondstof voor fabrikanten van lederwaren en kunstlederwaren." is verdedigbaar. De praktijk leert echter dat kledingmerken vrijwel altijd voor de klassen 18 en 25 worden gedeponeerd en dat is toch ook niet zonder reden. De kleurrijk gekafte boeken van Rechter Forwood doen wellicht anders vermoeden, maar wellicht heeft de kleding en accessoirekennis van de louter mannelijk oordelende rechters toch een rol gespeeld?
Zaak T-8/03, 13 december 2004, El Corte Inglés / OHIM - Pucci Oppsitie EMIDIO TUCCI / EMILIO PUCCI)
"Dienaangaande heeft het BHIM terecht opgemerkt dat de waren van klasse 18 van een andere aard zijn en een ander gebruiksdoeleinde hebben dan de waren van de klassen 3 en 25 waarop de oudere merken van verzoekster betrekking hebben. Verzoekster betwist deze verschillen niet ernstig wat de waren van klasse 3 betreft. De waren van klasse 25 dienen om delen van het menselijke lichaam te bedekken en te kleden, terwijl de waren van klasse 18 dienen om voorwerpen te dragen, als kamerdecoratie of als grondstof voor fabrikanten van lederwaren en kunstlederwaren. Zij worden normaliter door verschillende fabrikanten gemaakt en via verschillende distributiekanalen op de markt gebracht. Dat waren zoals reiskoffers en paraplu’s enerzijds en kledingstukken en schoeisel anderzijds in dezelfde handelszaken, zoals warenhuizen of supermarkten, kunnen worden verkocht, is in dit opzicht niet erg relevant, aangezien in deze verkooppunten zeer verscheidene waren te koop worden aangeboden, zonder dat de consumenten deze waren automatisch eenzelfde herkomst toekennen. Het gaat evenmin om concurrerende waren.
Op dezelfde wijze verschillen de weefsels en textielproducten van klasse 24 in tal van opzichten, zoals aard, bestemming, herkomst en distributiekanalen, van de kledingstukken en het schoeisel van klasse 25. In punt 31 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep dus terecht opgemerkt dat slechts in bijzondere gevallen, namelijk wanneer een stoffenfabrikant uit de bekendheid van zijn eigen merk munt wil slaan en beslist om zijn activiteiten tot de kledingconfectie uit te breiden, een en hetzelfde merk wordt gebruikt om zowel afgewerkte producten (kledingstukken) als halffabrikaten (weefsels voor kledingstukken) aan te duiden. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt niet dat dit in casu het geval is." Lees arrest.