Naar een gave licentieovereenkomst
Rechtbak ’s-Gravenhage, 17 november 2010, HA ZA 08-3285, Vander Schoot Engenering B.V. tegen Tummers Machinebouw B.V.
Octrooirecht, althans octrooilicentierecht. NL Octrooi Van der Schoot m.b.t. ‘een inrichting voor het behandelen van bolvormige of knolvormige producten in verband met het verwijderen van de buitenste laag daarvan.’ Stukgelopen samenwerking. “Van der Schoot en Tummers vorderen respectievelijk in conventie primair sub 1 en in reconventie de verklaring voor recht dat tussen partijen een licentieovereenkomst is gesloten. Het werkelijke geschil tussen partijen ziet dan ook niet op de vraag of een licentieovereenkomst is gesloten maar op de vraag wat de inhoud van die overeenkomst is.” Vorderingen afgewezen. Hoe-nu-verder slotoverweging.
4.10. (…) Met medeweten en met toestemming van Van der Schoot zijn de machines op de markt gezet. Zij zijn met medeweten en toestemming van Van der Schoot geproduceerd en afgeleverd. Over 2006, 2007 en 2008 heeft Tummers een licentievergoeding betaald aan Van der Schoot. Onder al die omstandigheden tezamen genomen kan niet worden gesteld dat Tummers de Zic-Zac borstelmachines zonder toestemming van Van der Schoot op de markt brengt en heeft gebracht.
4.11. Gegeven die toestemming kan er geen sprake zijn van inbreuk. Dat de toestemming voorwaardelijk is gegeven, bijvoorbeeld onder de voorwaarde van de totstandkoming en aanvaarding over en weer van een alles omvattende licentieovereenkomst is door Van der Schoot niet gesteld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de toestemming is gegeven in het vertrouwen dat het algehele akkoord ook wel zou komen.
4.12. Toestemming impliceert een (licentie)overeenkomst tussen partijen. Dit brengt mee dat de subsidiair sub 1 gevorderde verklaring voor recht dat er geen overeenkomst tussen partijen is gesloten zal worden afgewezen.
(...)
4.14. De vorderingen in conventie subsidiair sub 5 en 6 veronderstellen het bestaan van een gave overeenkomst met afspraken over de licentievergoeding en de bijdrage in de ontwikkelingskosten en regelingen om de omvang van die posten te bepalen met een controlemogelijkheid
daarop.4.15. Een dergelijke overeenkomst tussen partijen is er (nog) niet. Dit brengt mee dat ook deze subsidiaire vorderingen in conventie dienen te worden.
4.16. Dit voert tot de slotsom dat alle vorderingen over een weer zullen worden afgewezen. In conventie is Van der Schoot aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij, in reconventie is Tummers in het ongelijk gesteld. (…)
(…)
4.18. Als overweging onder de streep merkt de rechtbank op dat de uitkomst van deze procedure voor beide partijen bepaald teleurstellend moet zijn. Er zijn tussen partijen afspraken gemaakt en er geldt dan ook tussen hen een overeenkomst. Deze overeenkomst vertoont evenwel, ook nadat deze procedure is gevoerd, nog gaten, ten minste twee. Partijen zijn hier op elkaar aangewezen; een weg terug is er voor partijen niet. Zij hadden de mogelijkheid een nieuwe weg in te slaan door te onderzoeken of het geschil definitief zou kunnen worden beëindigd door betaling door Tummers van een bedrag ineens met overname van het Octrooi of de aandelen Van der Schoot als houdster van het octrooi. Na de mondelinge behandeling hebben partijen dat geprobeerd, maar dit leidde niet tot een positieve uitkomst Het had meer voor de hand gelegen dat partijen vervolgens verder waren gegaan op de weg die zou moeten leiden naar een gave Licentieovereenkomst en hadden dooronderhandeld om de resterende gaten te dichten. Bij verder procederen hadden zij hun vorderingen daarop kunnen aanpassen. Het komt de rechtbank voor dat partijen thans in een stadium zijn aanbeland waarin zij zelf moeten zoeken naar een deskundige bindend adviseur die naar objectieve maatstaven kan doen wat zij zelf hadden behoren te doen, dat wil zeggen een invulling geven aan de resterende leemten in hun overeenkomst.
Lees het vonnis hier.