Naleving van onderhandelde overeenkomst binnen LED-licentieprogramma
Vzr. Rechtbank Den Haag 18 februari 2015, IEF 14676; ECLI:NL:RBDHA:2015:2069 (Philips tegen Neolux)
Contractenrecht. Octrooirecht. Licenties. Geen FRAND, omdat LED nog niet gestandaardiseerd is. Philips bezit een portfolio aan octrooi die relevant zijn voor LED-technologie, zij heeft een licentieprogramma opgezet om hiertoe toegang te verlenen. Neolux ontwerp, fabriceert en verkoopt innovatieve LED-verlichting voor professionals. Partijen zijn in gesprek over een licentieovereenkomst, de hoogte van de toepasselijke royalty en komen tot een lump sum bedrag. Van bedreiging, misbruik van omstandigheden of strijd met mededigingsrecht om de licentieovereenkomst te sluiten met Philips is geen sprake. De rechtbank veroordeelt Neolux tot betaling van het lump sum-bedrag en het doen van kwartaalrapportage voor het bepalen van de verschuldigde royalties.
4.5. Ten aanzien van het primaire verweer overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 3:44 lid 2 BW is bedreiging aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen.4.6. Van bedreiging in de hiervoor bedoelde zin bij de totstandkoming van de Overeenkomst is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. In de brief van juni 2011 heeft Philips haar licentieprogramma onder de aandacht gebracht waarbij zij erop heeft gewezen dat een licentie alleen vereist is als gebruik wordt gemaakt van octrooien van Philips. Philips heeft Neolux gewezen op haar octrooien, zij heeft aangegeven dat haar producten tenminste vallen onder de beschermingsomvang van het basisoctrooi en heeft ook andere mogelijk relevante octrooien benoemd. Vervolgens heeft zij met Neolux onderhandeld over de door Neolux te betalen lump sum voor gebruik van de octrooien in het verleden en over de te betalen royalty voor de toekomst, waarbij Neolux heeft gekozen voor de flat rate. Uit de gang van zaken zoals die blijkt uit de correspondentie tussen partijen (zoals weergegeven in de feiten) en hetgeen partijen hier verder over hebben aangevoerd, blijkt geenszins dat sprake is geweest van constante druk en bangmakerij zoals Neolux stelt.
4.7. De stelling van Neolux dat zij niet de middelen had om alle 1562 octrooien die onderdeel uitmaken van het licentieprogramma op inhoud en omvang te verifiëren, faalt. Philips heeft onweersproken aangevoerd dat slechts relevant is of de producten onder één van de octrooien van Philips vallen omdat de Overeenkomst voorziet in een licentie voor alle octrooien maar de te betalen royalty vergoeding geldt ongeacht of de producten onder één of meerdere octrooien vallen. Philips heeft onweersproken gesteld dat aan het uiterlijk van een product te zien is of dit onder het basisoctrooi valt of niet en zij heeft Neolux medegedeeld dat naar haar mening de producten van Neolux ten minste onder het basisoctrooi vallen. Dat was inderdaad aan Neolux om na te gaan, maar dit kan geenszins als een bedreiging worden opgevat.
4.9. De rechtbank verwerpt voorts de stelling van Neolux dat Philips heeft gedreigd klanten van Neolux op de hoogte te brengen van een mogelijke inbreukprocedure tegen Neolux, daargelaten of het verstrekken van die informatie bedreiging zou meebrengen. Anders dan Neolux stelt, volgt zulks niet uit de e-mail van 11 mei 2012. Daarin wordt slechts melding gemaakt van het feit dat klanten van Neolux schade zouden kunnen ondervinden van een procedure tegen Neolux. Dat, zoals Neolux ter zitting heeft verklaard, de contactpersoon van Philips tegen medewerkers van Neolux gezegd zou hebben dat hij klanten van Neolux zou gaan benaderen, is door Philips betwist en door Neolux niet nader onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Zodoende laat de rechtbank die stelling verder buiten beschouwing.
4.11. Ook van misbruik van omstandigheden is geen sprake. Zelfs als juist is dat Philips een machtspositie heeft binnen de LED-branche en dat Neolux zodoende ten opzichte van haar een zwakke positie inneemt, heeft Philips, anders dan Neolux stelt, naar het oordeel van de rechtbank geen misbruik gemaakt van die positie als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. De rechtbank licht dit toe aan de hand van de door Neolux opgeworpen omstandigheden die zij zelf aanduidt als het business model van Philips (zie 3.6 hiervoor).
4.16. Philips hanteert een standaard licentieovereenkomst en zij behandelt daarmee alle licentienemers gelijk binnen het licentieprogramma, zo stelt zij. De stelling van Neolux dat dit strijdig is met het mededingingsrecht wordt verworpen reeds omdat Neolux zulks onvoldoende heeft toegelicht. De verwijzing naar het persbericht inzake de zienswijze van de Europese Commissie aangaande de handelwijze van Samsung mist in deze zaak relevantie.1 Het ging in dat geval om procedures die Samsung had geëntameerd die zogenaamde ‘FRAND’ licentie-onderhandelingen zouden kunnen beïnvloeden. Dat is hier niet aan de orde, al is het omdat de LED-technologie niet gestandaardiseerd is (zodat er geen FRAND verplichting bestaat).
5.1. veroordeelt Neolux om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Philips te voldoen het in artikel 2.4 jo 3.1 van de Overeenkomst opgenomen lump sum bedrag, te vermeerderen met de contractuele rente conform artikel 3.8 van de Overeenkomst vanaf de dag waarop dit bedrag volgens de Overeenkomst betaalbaar is tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2. beveelt Neolux om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Philips te overhandigen een juiste en volledige rapportage met betrekking tot de kwartalen Q1, Q2 en Q3 conform de artikelen 3.3 en 3.4 van de Overeenkomst op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag als gehele gerekend, dat Neolux met de gehele en deugdelijke nakoming van dit bevel in gebreke blijft met een maximum van € 250.000,-;
5.3. beveelt Neolux om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Philips te betalen het bedrag dat overeenkomt met de conform 5.2 bedoelde rapportage betreffende de verschuldigde royalties voor de kwartalen Q1, Q2 en Q3 2013 volgens artikel 3.8 van de Overeenkomst, te vermeerderen met de contractuele rente conform artikel 3.8 van de Overeenkomst vanaf de dag waarop het betreffende bedrag volgens de Overeenkomst betaalbaar is tot aan de dag der algehele voldoening;