Nationale gerechten
HvJ EG, 14 juni 2007, zaak C-246/05. Armin Häupl tegen Lidl Stiftung & Co. KG.
Prejudiciële beslissing over normaal gebruik van merk en het begrip “ datum waarop ‚de inschrijvingsperiode is voltooid’”
Lidl is houdster van het woord- en beeldmerk „Le Chef De Cuisine”. Het Duitse basismerk geniet sinds 8 juli 1993 bescherming. Het internationale merk – dat ook voor Oostenrijk is ingeschreven – wordt sinds 12 oktober 1993 beschermd en is op 2 december 1993 door het Internationale Bureau gepubliceerd.
Op 13 oktober 1998 heeft Häupl verzocht, het genoemde merk voor het grondgebied van de Republiek Oostenrijk nietig te verklaren op grond dat het niet werd gebruikt. Volgens hem begon de in voormelde bepaling gestelde termijn van vijf jaar te lopen vanaf het begin van de periode van bescherming, namelijk op 12 oktober 1993. Lidl heeft het verzoek om nietigverklaring bestreden. Zij heeft betoogd dat de bedoelde termijn op 2 december 1993 is ingegaan en bijgevolg pas op 2 december 1998 is verstreken.
Op deze laatste datum bood zij producten onder het betrokken merk te koop aan in haar eerste Oostenrijkse supermarkt. Voorts heeft zij benadrukt dat vanaf 1994 aan een uitbreiding naar Oostenrijk was gedacht, maar dat de opening van nieuwe supermarkten in deze lidstaat vertraging had opgelopen door „bureaucratische hindernissen”, in het bijzonder vertragingen bij de afgifte van de exploitatievergunningen.
Om een lang verhaal maar eens kort te houden: Het Hof van Justitie verklaart voor recht dat de vragen voornamelijk nationale aangelegenheden betreffen:
1) De datum waarop „de inschrijvingsprocedure is voltooid” in de zin van artikel 10, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet in elke lidstaat worden bepaald op basis van de in die staat ter zake van de inschrijving geldende procedurevoorschriften.
2) Artikel 12, lid 1, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat sprake is van een „geldige reden [...] voor het niet-gebruiken” van een merk bij belemmeringen die een rechtstreeks verband houden met dit merk en het gebruik van dit merk onmogelijk of onredelijk maken, en die zich buiten de wil van de houder van dit merk voordoen. Het staat aan de verwijzende rechter, de feiten van het hoofdgeding tegen de achtergrond van deze aanwijzingen te beoordelen.
Lees het arrest hier.