Neerwaarts drukkend effect
Schadestaatprocedure. Beroepsfouten in grensoverschrijdende octrooi-aanvrage.
Enig bestuurder van Gierveld Beheer [Y] heeft in 1987 een uitvinding gedaan die betrekking heeft op een (type) schaats, een schaatsframe (hierna: het product). In opdracht van [Y] heeft [X] op 11 augustus 1987 een Nederlandse octrooi-aanvrage ingediend voor het product. In 1988 heeft deze een productiemethodiek hiervoor uitgevonden.
In januari/februari 1989 heeft [Y] aan [X] opdracht gegeven om voor 1 maart 1989 in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) een octrooi-aanvrage in te dienen volgens deze Nederlandse aanvrage, verruimd met een aanvrage tot bescherming van de werkwijze. Deze aanvrage is afgewezen, echter na verwijdering van de werkwijze-claims toch geschikt voor octrooiering (US 5046746).
Voor de werkwijze is een aparte divisional ingediend, inmiddels was - onder inroeping van de prioriteit van de Amerikaanse aanvrage - op 16 februari 1990 een Nederlandse octrooi-aanvrage ingediend en verkregen voor product mét werkwijze (NL 9000384). Het Amerikaanse octrooi kan, nu blijkt, niet worden ingeroepen, omdat het Nederlandse octrooi nieuwheidschadelijk is (zie samenvatting rechtbank en hof in de uitspraak).
Gierveld Beheer vordert betaling wegens gemiste licentie-inkomsten als gevolg van beroepsfouten van X. De waarde van het octrooi is lastig vast te stellen. Nu blijkt dat op diverse wijzen conclusies van US 846 omzeild kan worden. Rechtbank verwerpt het verweer dat Gierveld onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren. Wel volgt de rechter Gierveld Beheer dat zij bij pleidooi niet in staat is om te reageren op de bij pleidooi naar voren gebrachte specifieke Amerikaans octrooirechtelijke aspecten die een neerwaarts drukkend effect op de licentie/verkoopprijs zouden hebben gehad vanwege de afwezigheid van haar Amerikaanse octrooideskundige. Gierveld Beheer krijgt gelegenheid zich bij akte uit te laten.
4.6. In de onderhavige schadestaat procedure dient de rechtbank de omvang van de aansprakelijkheid van [X] c.s. vast te stellen, of te wel de omvang van de schade die Gierveld Beheer heeft geleden en die kan worden toegerekend aan [X] c.s. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat – zoals het hof heeft geoordeeld – medio 1994 een rechtsgeldig octrooi zou zijn verleend. Om de schade van Gierveld Beheer te kunnen vaststellen dient de rechtbank te beoordelen wat de (markt)waarde van het octrooi zou zijn geweest. Daarbij speelt een rol wat – materieelrechtelijk – de kracht van het octrooi zou zijn geweest. Een sterk octrooi is immers meer waard dan een zwak octrooi. In dat kader dient de rechtbank dan ook feiten en omstandigheden mee te wegen die van invloed zouden kunnen zijn geweest bij een beoordeling van de waarde van het octrooi in het economisch verkeer, zoals de vraag of de eigenaarspositie problematisch was en of de markt zich zou realiseren dat er serieuze nietigheidsargumenten tegen in te brengen zouden zijn, of dat het octrooi relatief eenvoudig te omzeilen zou zijn geweest. Het gaat hier immers niet om de geldigheid van het octrooi maar om de door derde gemaakte inschatting van die geldigheid en de invloed van die inschatting op de aan het octrooi toe te kennen waarde.
4.19. Teneinde Gierveld Beheer voldoende gelegenheid te bieden om adequaat te kunnen reageren op de stellingen van Rasser tijdens pleidooi, zal de rechtbank Gierveld Beheer in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over:
i. de inventiviteitsredenering van Rasser blijkend uit de opinie Rasser en uit het partijdebat tijdens pleidooi waarbij Rasser voorts heeft gesteld dat niet alleen conclusie 1 van US 846 niet inventief zou zijn maar ook de afhankelijke conclusies van US 846 (waaronder conclusie 13) uiterst zwak zouden zijn geoordeeld, gelet op de combinatie van prior art US 050, DE 210 en NL 023 en voorts dat in de VS nietinventiviteit kan worden aangetoond aan de hand van drie of zelfs meer publicaties (in tegenstelling tot de in Nederland doorgaans gehanteerde inventiviteitstoets); en
ii. de reactie van Rasser tijdens het pleidooi op de stelling van Gierveld Beheer dat zij met het octrooi zou hebben kunnen optreden tegen indirecte inbreuk en tegen inbreuk door het aanbieden of verkopen van het direct verkregen voortbrengsel, waarbij in geen van beide gevallen relevant zou zijn geweest of de werkwijze door één partij zou zijn uitgevoerd. Rasser stelde in reactie hierop dat eerst bewezen zou dienen te worden dat sprake was van directe inbreuk waarvoor nodig zou zijn dat alle stappen van de werkwijze door één producent zouden zijn uitgevoerd, voordat sprake zou kunnen zijn van indirecte inbreuk of aanbieden van het direct verkregen voortbrengsel; en
iii. andere door Rasser naar voren gebrachte punten voor zover die reactie al niet is vervat in eerdere processtukken.